Pegasus I en II pilotenvluchtlijn
Gemeente Buren > Verzet in regio Buren
Pegasus I en II
In de herfst van 1944 ontstond een nieuw Nederlands woord. De geallieerden waren het zuiden van Nederland al binnengedrongen, maar boven de grote rivieren waren de Duitsers nog steeds aanwezig. Verzetsgroepen hielpen mensen van bezet naar bevrijd gebied en dit werd ‘crossen’ genoemd en degenen die deze mensen op deze tocht begeleidden, werden ‘crossers’ genoemd.
Nadat de geallieerden de Slag om Arnhem hadden verloren, zagen Canadese genietroepen in de nacht van 25 op 26 september 1944 kans ten oosten van Driel met talrijke boten zo’n 2200 para’s terug over de Rijn naar het bevrijde zuiden te brengen, maar ruim 300 man konden niet meer mee. Ze zaten opgesloten op de noordoever van de Rijn en velen gingen zwerven over de Veluwe en zochten onderdak bij boeren en wachtten op hulp. Het verzet bezorgde hen burgerkleding en had de haast onmogelijke taak om al deze mannen in hun onderhoud te voorzien.
Per toeval kwam er een ontsnappingsroute tot stand, nadat twee geallieerde officieren op de Heuvelrug verzeild raakten en met hulp van crossers de Rijn overstaken en bevrijd gebied bereikten.
De Canadees Leo Heaps en de Brit Alan Kettley, zaten op 25 september 1944 in een trein, die met een grote groep geallieerde krijgsgevangenen naar Duitsland zou vertrekken, maar ze zagen kans vlakbij Apeldoorn uit de trein te springen. Ze waren van plan naar de kust te gaan en dan daar te proberen een boot te bemachtigen om naar Engeland over te steken.
De Canadees Leo Heaps en de Brit Alan Kettley, zaten op 25 september 1944 in een trein, die met een grote groep geallieerde krijgsgevangenen naar Duitsland zou vertrekken, maar ze zagen kans vlakbij Apeldoorn uit de trein te springen. Ze waren van plan naar de kust te gaan en dan daar te proberen een boot te bemachtigen om naar Engeland over te steken.
Captain King, alias Gilbert Sadi Kirtschen (bron Geni- Daniel Kirschen's photos van Daniel Kirschen)
Het liep echter anders. Na een uitputtende wandeling kwamen ze op een boerderij terecht en vervolgens bij een boer verzeild raakten. Deze stuurde ze weer door naar de Belgische SAS-commando Gilbert Sadi Kirschen (schuilnaam Captain King), die achter de linies ten zuiden van Putten op de Veluwe was gedropt. Hij kreeg drie opdrachten mee: het lokaliseren van lanceerbases van de nieuwe V-2's; inlichtingen doorgeven van Duitse troepenbewegingen in het kader van Operatie Market Garden; en het in kaart brengen van belangrijke doelen voor de RAF. Kirschen werd opgevangen door Ab Witvoet, van de Brigade Veluwe van de Raad van Verzet, een koepel van verzetsorganisaties. Daarna werd hij overgebracht naar de boerderij van Piet Veenendaal in Scherpenzeel, waar hij onderdak vond in een omgebouwd kippenhok van de buurman en van daaruit zijn berichten kon verzenden. Hij zorgde vervolgens dat koerier Bé Labouchere, “Bep”, deze twee mannen naar een bosperceel bij Maarn bracht. Hier zat een zekere Jan de Bloois, alias Piet de Springer. Hij bracht hen naar Langbroek en gaf hun een revolver. Ze vervolgden hun tocht naar de oever van de Rijn, ten oosten van Wijk bij Duurstede. Piet zette hen daar over in een klein bootje. Aan de overkant bij Maurik stond dan volgens afspraak Henk Kok. Zijn moeder ‘Moeke’ Kok” was een weduwe met twaalf kinderen, maar had altijd ruimte voor onderduikers. Vandaaruit gingen Heaps en Kettley naar Tiel, waar het zgn. Waalcommando hen over de Waal roeide. Aangekomen in het bevrijde gebied was Heaps zo enthousiast over zijn vluchtroute, dat hij aan de Engelsen voorstelde alle gestrande airbornes via een dergelijke route terug te halen.
Luitenant kolonel David Theodor Dobie (1912-1971), leidde tijdens operatie Market Garden de noordelijke route naar de brug van Arnhem. Hij was met 31 jaar de jongste kolonel van de Britse troepen, die meedeed aan deze Slag om Arnhem. Het parachutistenbataljon, waar hij deel van uitmaakte, startte met 601 man, maar toen de acties achter de rug waren, bleken er nog maar 46 van over te zijn. Hij raakte gewond en kon door een list een Duits ziekenhuis ontvluchten Daarna werd hij ondergebracht op een onderduikadres in Ede en maakte daar plannen om in één keer ongeveer 140 achtergebleven para’s door de frontlijn naar Nijmegen te brengen. Dobie vertrok op 16 oktober uit Ede en kwam ook bij ‘Captain King’ terecht. Er was haast geboden, want de Duitsers waren van plan een week later Tiel te evacueren en dan kon men niet meer via deze stad naar het bevrijde zuiden reizen. Dobie volgde, geholpen door crossers in Maarn en Langbroek, dezelfde route als Heaps en Kettley.
Wim Kok, zoon van 'Moeke', zei hierover: “We hadden hem ook van de overkant gehaald en hij heeft achter de potkachel bij 'Moeke' piepers geschild. Vervolgens hebben we hem later naar Piet Oosterlee in Tiel gebracht. We kwamen toen ook langs de SS, groetten ze vriendelijk en kwamen zonder problemen bij het haventje aan. Wel maakte we met hem de afspraak, dat hij bij een aanhouding niets zou kunnen horen. Zogenaamd doof geworden door een granaatontploffing.”
Oosterlee zorgde dat de boot met crossser Frans de Vilder klaar lag. Deze kon het meteen goed vinden met Doby. De belangrijke Engelse luitenant-kolonel praatte op hem in en zei dat hij bij hem en de Engelsen aan de overkant moest blijven.
Tijdens de overtocht verloren ze een roeispaan. De Vilder stelde voor verder te zwemmen, maar Doby had belangrijke documenten bij zich en die zouden nat worden. Doby kwam toen op het idee de plank van de zitbank voor het roeien te gebruiken. Behalve dat dat nogal wat lawaai maakte, dreven ze ook nog eens terug naar de Tielse kant en kwamen vlak bij de veerstoep uit. Gelukkig bleken de Duitsers die avond niet zo waakzaam te zijn. Uiteindelijk kwamen ze samen toch veilig aan de overzijde bij Wamel aan. Van hieruit gingen ze op pad naar het inmiddels bevrijde Nijmegen en vlogen daarna beiden in een klein vliegtuig, met aan boord onder andere generaal Roy Urquhart, naar Eindhoven. Hier lukte het Dobie om contact te leggen met Luitenant-Generaal Dempsey. Na uitgebreide uitleg van Dobie gaf deze meteen de order om de 138 geallieerde soldaten de Rijn te laten oversteken en dat gebeurde op 22 oktober 1944. Dit staat bekend als Pegasus I.
Vervolgens vlogen De Vilder en Dobie met een Dakota naar Engeland en landden daar op 23 oktober 1944. Hier volgde Frans een vliegopleiding.
Embleem van de Britse luchtlandingstroepen; een blauwe Pegasus, bereden door Bellerophon, tegen een paarse achtergrond. Bron: www.wikipedia.org.
Er zwierven nog altijd veel airbornes op de Veluwe rond en het plan was dat er op 17 november ook een Pegasus II zou komen. De Duitsers kregen er echter lucht van en het mislukte. Sommige militairen die over hadden willen steken, vonden de weg naar hun oude onderduikadres terug, anderen vonden onderdak bij boeren en burgers op de Veluwe. Het leek veiliger om in kleine groepjes te crossen en dit ging voortaan via de verzetsgroepen op de Heuvelrug en Langbroek.
KP’er Adriaan Maljers, alias Dirk van Langbroek, kwam begin oktober 1944 in contact met Jan de Bloois.
KP’er Adriaan Maljers, alias Dirk van Langbroek, kwam begin oktober 1944 in contact met Jan de Bloois.
Hij was een boer uit Maasland, die in 1941 naar Engeland was gevlucht en zich bij de Vrije Nederlandse Strijdkrachten had aangesloten. Hij was in mei 1944 bij Breda met de parachute geland, vandaar zijn bijnaam Piet de Springer. Hij vertelde Adriaan in vertrouwen dat hij als marconist vanuit Engeland was gedropt om in zijn standplaats Amerongen werkzaamheden te verrichten voor de geallieerden en dat hij een vluchtlijn wilde opzetten voor het crossen van afgeschoten piloten. In nauw overleg hebben zij toen een lijn opgezet, welke via Langbroek liep naar de oevers van de Rijn/Lek. Aan de overzijde gekomen ging het dan via Tiel, de Waal over naar Wamel, hetgeen toentertijd al in handen was van de geallieerden.
Jan en Adriaan zorgden dat genoemde personen lopend, maar meestal per fiets aan de Rijn kwamen, waarna ze dan door hun per bootje overgezet werden. Adriaan vertelde na de oorlog dat zij samen naar schatting ongeveer 25 man hebben overgezet. Over deze lijn is o.a. ook de Minister van Royen gegaan. Hiervoor moest er wel toestemming van de overzijde komen, omdat deze vluchtlijn enkel een lijn voor piloten was.
In september 1944, kreeg Adriaan de opdracht van de B.S. om als contactman op te treden tussen de gestrande geallieerden en de ondergrondse, waarbij tevens de verzorging en de doorzending van geallieerde personen voor de gehele provincie Utrecht en omgeving werd opgedragen.
‘Captain King’ gaf via zijn zender de namen en legernummers door van degenen die in aantocht waren. De mannen verbleven bij schuiladressen in de buurt en als de dag daar was, staken ze bij Beusichem of Maurik, waar de oversteek het kortst is, de Rijn over.
In hoofdzaak liepen er in de westelijke Betuwe twee lijnen om mensen over de rivier te brengen naar bevrijd gebied. De ene lijn werd georganiseerd door de Landelijke Organisatie (LO) en Knokploeg (KP). Johannes van Zanten uit Kesteren was een belangrijke leidende figuur in deze KP-groep.
De crossers werden vanuit Amerongen de Rijn overgezet en werden dan ondergebracht bij de familie Kok in Maurik. Na de tussenstop bij 'Moeke Kok' was in de beginperiode van deze eerste ontsnappingsroute de boerderij De Wildt van Fekko Ebbens, bij de Grote Brug, nabij Zoelen, een volgende tussenstop en een heel belangrijk steunpunt. Vervolgens naar Tiel, naar het punt waar het inundatiekanaal in de Waal uitkomt aan het Amsterdam-Rijnkanaal. Hier woonde de familie Noordzij onder de schaduw van de rivierdijk. De begeleidende koerier stopte altijd bij hun woonhuis om de laatste informatie te krijgen. Het gevaarlijke punt was de voetgangersbrug over de sluis, honderd meter naar het westen. Een Duitse machinegeweerpost bewaakte de aanloop. Hier was meestal ook schipper Geurt van der Zand in de buurt. Hij was een ruig figuur met een blauwe pet, boerentuniek en klompen. Geurt bracht de crossers het laatste stuk langs de rivier naar zijn schip. Hierin verstopte hij ze zolang en kwam na zonsondergang terug met een roeiboot. Hiermee roeide Piet Oosterlee ze over de Waal. De stroming zorgde ervoor dat ze meestal aan de andere kant terecht kwamen bij Wamel, bij de zogenaamde ‘Krib van Wout van Toor’.
De andere lijn liep via Marinus Dubbeldam in Culemborg of Antoon Beijnen in Beusichem en ging dan vooral via Jo van Koeverden (alias Tante Jo of Jo Jager) uit Buren naar Gijs de Bie in Zennewijnen, die daar de leiding had. Gijs werkte steeds samen met zijn buurman Leen Papo uit Zennewijnen, die voor hem de crossers de rivier over roeide. De Bie en de zijnen waren tussen september 1944 en maart 1945 actief aan de dijk, een frontgebied dat vrijwel helemaal was ontruimd en vrijwel niemand meer woonde en waar om de 200 meter een Duits mitrailleursnest was te vinden. Het was een hele kunst om de vluchtelingen steeds daartussendoor te loodsen en door de uiterwaarden naar de Waal over te brengen.
De boerderij van Fekko Ebbens was een haard van verzet en er zaten allerlei militairen en mensen uit het Betuws verzet. Ook was het een opslagplaats van wapens voor het verzet. Dit maakte de kans op verraad of ontdekking groot. Op de avond van 16 oktober 1944 overviel de Duitse Wehrmacht dan ook deze boerderij. Eef Grisel, de Tielse OD-commandant, stuurde het rapport over dit voorval na de bevrijding via Jo van Koeverden aan de Politieke Opsporingsdienst te Gorkum. Dit was zijn relaas:
"In het rapport doet Ortskommandant Schmidt aan zijn chef verslag over de zaak-Ebbens. Schmidt stelt dat er al langer 'argwaan omtrent dit perceel' (De Wildt, red) bestond. Om hun verdenkingen te staven lieten ze Johannes Dolron, een Nederlander in Duitse dienst, om een onderduikadres vragen. Ebbens, die wel meer deserteurs onderdak verschafte en ze onder andere in zijn kwekerij liet werken, heette de provocateur welkom. Na circa twaalf dagen kneep de 'deserteur' er tussenuit en stelde zijn superieuren op de hoogte.
Vervolgens is een Duitse overvalploeg naar De Wildt gegaan. Ze belden 's avonds aan, zogenaamd om naar de weg te vragen, wat niet verdacht was omdat de boerderij aan een kruising lag. Bij binnenkomst bleken zij onder hun wegenkaart getrokken pistolen verborgen te houden.
Op dat moment waren aanwezig Fekko Ebbens en zijn vrouw, drie Nederlandse onderduikers, Jo van Zanten en twee geallieerde officieren van de inlichtingendienst: de Brit captain Peter Baker (alias 'Windmill') en de Amerikaan Ted Bachenheimer. Deze twee verbleven al enige tijd op De Wildt om de verzetsactiviteiten met de geallieerde oorlogvoering te coördineren en aan de geallieerde inlichtingendiensten 'pinpoints' op te geven van locaties van Duitse troepen en militaire objecten.
LO-man Leo Lamers fungeerde als verbindingsman tussen hen en captain King, die zich in de buurt van Nijkerk in een kippenhok verscholen hield.
In de vroege avond van 16 oktober verlieten Leo Lamers en collega verzetsman Anton van ’t Hart ('Brinkman') het huis van Fekko Ebbens, en gingen naar een afgesproken plek aan de Waal, niet ver van Tiel, om deel te nemen aan een wapentransport vanuit het bevrijde zuiden. Mensen van de 'veerdienst' van Piet Oosterlee hadden de wapens aan de zuidelijke oever opgehaald en Lamers en zijn metgezel hadden de taak om hen naar het huis van Ebbens te loodsen, waar de wapens zouden worden opgeslagen. Het transport liep goed, totdat ze vlak bij de villa van Ebbens kwamen en ze gezien werden door een Duitse soldaat. Achteraf gezien behoorde deze militair waarschijnlijk tot een patrouille die betrokken was bij de overval bij Ebbens. Gezien onze bewapening kon deze militair niets doen en hebben we hem laten gaan, vermoedelijk vanwege de gevolgen die het liquideren zou hebben gehad voor Ebbens en diens huis.
Het was gewoonte bij de Duitsers om de huizen in de buurt waarvan een 'terreuractie' was gepleegd in brand te steken en de bewoners te arresteren en vaak zelfs dood te schieten. Ik weet niet zeker of dit het motief was om die Duitser te sparen. (...)
Toen ik dan ook volgens afspraak Ebbens zou waarschuwen met het V-teken op het raam als wij er waren, brulde een mof op dat moment 'wer da?' en werd er meteen een serie kogels op Van ’t Hart (alias Brinkman) en mij afgeschoten. Ik kon al kruipend de boomgaard bereiken en me weer bij het groepje voegen. Via de grotendeels droge bedding van het Amsterdam-Rijnkanaal-in-wording zijn we in de richting van Maurik gelopen, in de omgeving waarvan de wapens verborgen werden bij een mij onbekende boer, kennelijk een contact van de KP. In elk geval zijn Brinkman en ik, van de anderen weet ik dat niet meer, naar Moeke Kok gegaan.
Ik ben van daaruit met de fiets naar Culemborg gereden, naar het adres van mijn koerierster Leny van der Linden. Ik ben toen een tijdje uit de omgeving van Tiel weggebleven. Ik had namelijk bij Ebbens al mijn spulletjes, waar onder mijn kleren en in een zakje van één van de kostuums enkele pasfoto's die, naar ik aannam, in handen van de Duitsers waren gevallen. Door de tussenkomst van het wapentransport liep de zaak volledig uit de hand.
Omdat een Duitse soldaat bij de schietpartij zwaargewond raakte, staken de Duitsers uit wraak de boerderij in brand, waarbij een deel van het wapenarsenaal van de KP-Van Zanten ontplofte.
De arrestanten werden meegevoerd naar Leusden, waar ze werden verhoord. Van Zanten wist zich echter met een hoop bluf vrij te praten. Hij beweerde dat hij een buurman was, die toevallig een bezoek bracht aan Ebbens. Er was trouwens geen enkel bewijs tegen hem, omdat hij tijdig zijn pistool in een fauteuil had weten weg te moffelen.
Ook Johanna Smits (*1911), de vrouw van Ebbens, werd spoedig vrijgelaten.
Gedenkplaat in Renswoude (Foto R. van de Velde)
Fekko Ebbens zelf bleef gevangen, omdat hij alle schuld op zich nam.
Toch was het achteraf een geluk dat de overval werd uitgevoerd door de Wehrmacht en niet door de Sicherheitspolizei, want die had Van Zanten waarschijnlijk nooit zo maar laten gaan. De SIPO zou het huis ook beter doorzocht hebben, en niet, zoals deze kerels, de geheime telefoonverbinding met Tiel over het hoofd hebben gezien.
Vanuit het verzet is nog geprobeerd met geld het leven van Ebbens te redden. Er werd 160.000 gulden voor hem geboden, maar zonder resultaat. Op 14 november 1944 werd Fekko Ebbens in Renswoude langs de Utrechtseweg, tegenover café-restaurant ' De Dennen' met vier andere verzetslieden gefusilleerd.”
Een week later kreeg het Neder-Betuwse verzet opnieuw een zware klap te verwerken toen in de nacht van 22 op 23 oktober de laatste stapsteen in de ontsnappingsroute, de veerdienst van Piet Oosterlee in Tiel, werd uitgeschakeld.
Op zondag 22 oktober 1944 zou Piet Oosterlee een paar mannen, onder wie de koerier John Alessie, en een bundel belangrijke papieren de Waal overbrengen. Dat zou gebeuren vanaf de monding van het Amsterdam-Rijnkanaal bij Tiel. Piet Noordzij en zijn zoon Maarten verleenden medewerking, Geurt van der Zalm zou het overvaren doen. Piet Oosterlee organiseerde alles. Piet, Maarten Noordzij en Geurt van der Zalm waren bezig om in de schuur achter de woning van Van der Zalm aan de Echteldse Dijk een rubberbootje op te pompen, toen zij plotseling door Duitsers werden omsingeld. Zij werden gearresteerd en moesten afmarcheren naar de Julianaschool. Noordzij Sr. was verderop aan het werk en was ook gearresteerd. Piet Noordzij en John Alessie konden ontkomen. Maarten Noordzij, Piet Oosterlee, Geurt van der Zalm werden gevangen gezet in de Julianaschool aan de Grotebrugse Grintweg in Tiel, die in die tijd fungeerde als gevangenis van het in Tiel gelegen Festungs MG Batallion 29 van de Wehrmacht, onder leiding van Hauptmann Martin Richter.
Julianaschool (Bron: Tiel in oude ansischten)
Ook Maartens moeder Jans Noordzij werd opgepakt. Zij werd gevangen gezet in de nabijgelegen steenfabriek en later overgebracht naar de gevangenis aan het Bleekveld in Tiel, waar zij twee weken gevangen zat. Op de 23e oktober 1944 werd zij voor verhoor overgebracht naar de Julianaschool, waar zij drie keer onder strenge bewaking werd geconfronteerd met haar zoon Maarten.
Piet had een vuurwapen en tekeningen van Duitse stellingen aan de noordoever van de Waal in zijn bezit. Hij wist wat hem te wachten stond en ondernam de volgende morgen, 23 oktober, een vluchtpoging: hij sprong door een raam van de verhoorruimte, in de villa naast de school. Hij werd door een buiten op wacht staande soldaat doodgeschoten.
Het lot dat Maarten Noordzij en Geurt van der Zalm hebben ondergaan, is onbekend. Hun lichamen zijn nooit gevonden, evenals het lichaam van Piet Oosterlee. Na de oorlog stond deze zaak bij justitie te boek stond als "De Tielcase".
(Bron: N. van Eck op website OGS)
Wie waren ze?
Maarten Leendert was leerling elektrotechnisch tekenaar. Hij was enig kind van Piet en Jans Noordzij, die tijdens de bezetting evacueerde van Velsen naar het Betuwse dorp Echteld. Zij woonden daar op Echteldse Dijk 156, in een dubbel woonhuis, langs de rivier de Waal bij het Amsterdam-Rijn kanaal. Hier raakte de vader van Maarten betrokken bij het plaatselijke verzet. In september 1944 was hun woonhuisje een tussenhalte voor illegaal wapentransport. Ook werden er geallieerde militairen verborgen voorafgaand aan hun oversteek 'crossing' naar bevrijd gebied, aan de overzijde van de rivier.
Maarten was actief in de verzetsgroep met het overbrengen van berichten aan de geallieerden en het per roeiboot overbrengen van geallieerde militairen over de Waal.
Pieter Oosterlee was een medisch student, zeer gedreven. Lang, magere kop en rossig haar. Zijn bijnaam was Piet Betuwe en Piet van den Oever. Hij was contactpersoon van de LO tussencentrum Arnhem en district Tiel. Hij gebruikte boerderij Van Boogaerdt in IJzendoorn als uitvalbasis vanaf mei 1944.
Geurt Marinus van der Zalm was naar Tiel gekomen vanwege zijn werkzaamheden als schipper ten behoeve van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal bij Tiel. Hij was getrouwd met de Wamelse Wilhelmina (Mien) van de Weerdt (*1899-1978). Zij woonden op een woonark, die lag in de reeds aangelegde monding (de voorhaven) van het kanaal. Toen het werk aan het kanaal in juli 1943 stil lag, zou hij als schipper op Duitsland moeten varen. Hij dook onder en raakte steeds meer betrokken bij verzetsactiviteiten tegen de bezetters.
Op 11 oktober 1944 werd zijn schip door de geallieerden beschoten en was onbruikbaar geworden. Geurt en Mien kwamen daarna in huis bij de familie Noordzij. Voor de veerdienst werd daarna gebruik gemaakt van een rubberboot, die was overgebracht met een wapentransport van de geallieerden vanaf de overkant van de rivier.
Bron: Infobord aan Echteldsedijk in Tiel, in opdracht van Vereniging Oudkamer voor Tiel en Omstreken (OKT) en N. van Eck op website OGS)
De arrestatie door de SD op 22 november 1944 van de chef-staf van KP in de Neder-Betuwe, Johan van Zanten, op een gewestelijke bijeenkomst in de Kamer van Koophandel aan de Maliesingel te Utrecht, was de laatste zware tik voor het plaatselijke verzet. Dat was echter zo georganiseerd dat iedere leidingegevende een plaatsvervanger had. Zo werd de veerdienst voortgezet door het zgn. Waalcommando.
Vanwege de evacuatie van de gemeenten Echteld en Lienden verschoven de verzetsactiviteiten zich aan de Lekkant hierdoor meer naar het westen: Maurik en Beusichem.
Ondertussen kreeg Adriaan Maljers op 18 november 1944 van enkele ondergrondse werkers 83 namen door van gestrande geallieerden, die overgezet wilden worden. Na overleg met Piet de Springer werd er toen besloten om Commando Raids weg te zenden. Hiervoor werd een zekere Eddy uit Ede benaderd, die daarvoor de leiding van het verzamelen op zich zou nemen. Op 21 november 1944 zouden er dan ongeveer 130 man tegelijk overgaan.
Op die dag namen Adriaan en Jan 14 Canadezen en Engelsen onder hun hoede, die vanuit Amerongen naar het eerste verzamelpunt werden gebracht. Rond 4 uur in de namiddag kwamen ze daar aan. Daar waren ondertussen ook andere uit het verzet met hun geallieerde soldaten gearriveerd. Rond 7 uur ’s avonds was er reeds een grote groep samengekomen. Het regende onophoudelijk en de jongens hadden het erg koud. Toen vertrokken ze dwars door het terrein en de velden naar een tweede verzamelpunt, waar verscheidene jongens nog stonden te wachten in een kippenhok. Omstreeks 10 uur kwamen ze allemaal aan op het laatste punt, vanwaar de Commando Raids zouden vertrekken. Door onvoorziene omstandigheden moesten de militairen daar helaas nog een dag blijven wachten en konden pas de volgende avond de Rijn overtrekken. Adriaan is toen met Piet weer naar Langbroek vertrokken. Met deze Raids erbij gerekend, hadden ze de laatste maand ongeveer 175 soldaten van het geallieerde leger naar de overzijde geholpen. Ze hadden het idee dat alle militairen nu wel waren overgezet.
23 November kreeg Adriaan een bericht uit Bilthoven dat er nog zeven Canadezen door voedselschaarste zaten te verhongeren in de Groene Kan. De mensen waar de jongens in huis zaten, waren door hun voedsel heen en aangezien er een Kaptein Shelderup bij was die zwaar ziek was en versterkende middelen moest hebben, werd er een verzoek tot Adriaan gericht om deze zeven jongens, die bij elkaar behoorden, over te brengen naar betere kosthuizen.
Jan de Bloois (Bron foto: RHC Zuidoost Utrecht)
Adriaan beschikte over enkele goede adressen waar hij de jongens kon onderbrengen, daar er nu weer plaats genoeg was. Na overleg met zijn contactpersoon Christiaan Cornelisse, uit de Rijnstraat 472 uit Amerongen, werd besloten ze daar naartoe te brengen en ze vandaaruit in de omgeving onder te brengen. Het bleken allemaal jongens te zijn die gevangen genomen waren aan het Albertkanaal te België en uit hun gevangenschap ontvlucht waren door uit de trein te springen. Van enkele jongens zijn de namen nog bekend: o.a. Kaptein Shelderup, Harry Zwarchz en Phorter. Eind december 1944 groeide deze groep weer aan tot 14 man. Er kwamen toen nog een Kaptein dokter en een sergeant van de geneeskundige troepen bij en nog enkele Canadezen.
Op 30 december 1942 viel de SD het hoofdkwartier van Piet de Springer in Langbroek binnen. Adriaan kon ternauwernood ontkomen, maar Jan de Bloois liep in de val en werd tijdens een poging om te ontvluchten doodgeschoten door een Feldgendarm.
Lees hier het vervolg van de fatale crossing van Adriaan Maljers naar Opheusden op 2 januari 1945