Inundatie van de Betuwe
Gemeente Buren
De Betuwe overstroomd
Dijkdoorbraak bij Elden
Nadat in september 1944 operatie Market-Garden was mislukt en de strijd in Arnhem en de slag om Opheusden in oktober ten einde waren, ontstond er in de Betuwe een patstelling tussen de Duitsers en de Geallieerden.
Door de vele regen die er in herfst van 1944 was gevallen, was het peil van de Rijn en de Waal en daarmee ook de grondwaterstand erg hoog geworden. De Duitsers wilden met behulp hiervan de geallieerden uit de Overbetuwe verdrijven. Het idee was dit gebied onder water te zetten tot de liniedijk tussen Kesteren en Ochten, de Engelsen die daar verbleven, moesten dat gebied dan wel ontruimen.
Op 2 december 1944 rond vijf uur in de middag lieten de Duitsers m.b.v. dynamiet de dijk nabij de spoorbrug in Elden (nabij Arnhem) over een lengte van 100 meter springen, waardoor met grote kracht het Rijnwater de Betuwe instroomde. Nog diezelfde avond deden ze nabij de Gouden Klomp bij Elst hetzelfde met de Griftdijk. De zgn. operatie Ooievaar was begonnen.
Kaartje uit De Gelderlander van 3-12-2004
Hollandse SS'ers en landwachters waarschuwden de inwoners van dit gebied dat er hoog water aan zou komen. Ze maakten de mensen wijs dat de Engelsen de dijk hadden gebombardeerd, om de hele streek onder water te zetten. Het was binnen de kortste keren één grote binnenzee. Overal dreef fruit, dat door het oorlogsgeweld niet geoogst hadden kunnen worden, boomstammen en veel dood kleinvee. Bij laag gelegen huizen reikte het water al snel tot aan de dakrand.
Klik hier voor een uitgebreid dagboekverslag over de eerste overstroming door Liendenaar Jan van den Broek
Nooddijk bij Ochten
Boerderij in Maurikse veld, Bron: Coll. Historische Kring Kesteren
Het was eigenlijk alleen de bedoeling van de Duitsers het gebied van Elden/Lent tot aan de liniedijk in Ochten/Kesteren onder water te zetten, maar op 6 december bezweek dit dijkje door de toenemende druk van het water en viel het Duitse plan in duigen. De Duitsers waren doodsbenauwd voor het water, vooral toen de voor de Engelsen bedoelde ramp zich tegen henzelf begon te keren. De dijken van het Amsterdam-Rijnkanaal, tussen Rijswijk en Tiel, moesten nu deze watermassa keren en mocht dat niet lukken, dan zou zelfs het rivierengebied tot aan Gorinchem onder water komen te staan.
Voor de inwoners aan de oostelijke kant van dit kanaal was deze ontwikkeling vanzelfsprekend een ramp. Op 5 december stond in Lienden, Ingen en Maurik het water op sommige plaatsen hoger dan twee meter.
Dagboekfragment van Annie van Kalkeren uit Tiel over haar verblijf in Eck en Wiel
De Prinses Marijkelaan in Maurik in februari 1945
In het dagboek van Liendenaar Jan van den Broek stond daarover het volgende: “Het water komt vlug omhoog en stroomt reeds over de uitweg. In de slaapkamer eten we ’s morgens brood, en het fornuis is na veel passen en meten ook hier geplaatst. Het staat op twee veilingkisten, zoodat we om half drie kunnen eten. Appels, kool, knolraap, wortels en aardappels naar de zolder gebracht en kolen op de koestal.”
Het water stroomde in de nacht van 7 op 8 december 1944 ook de laag gelegen Heuvelstraat te Rijswijk binnen. Het ging zo snel en dat er nauwelijks tijd was om uit de huizen te komen en het vee veilig op de dijken te brengen. De mensen moesten met het vee achter zich aan, tot over hun middel door het water waden. Veel kleinvee, kippen, geiten en schapen verdronken en grote voedselvoorraden gingen verloren. Sommige mensen zagen geen kans meer de dijk te bereiken en werden enkele dagen later vanuit zolderramen uit hun woningen gehaald. Zij brachten angstige uren door.
Op 10 december stond het water in Maurik zelfs zo hoog dat het vee in de kerk gestald moest worden. Het dorpje was reeds een toevluchtsoord voor evacués uit het Westland en Zeeland en nu kwamen er ook nog eens duizenden uit de omtrek bij. Op een gegeven moment telde het zelfs 10.000 inwoners.
Vaak sliepen hele gezinnen met twintig of meer personen op de achterzolder van een boerderij. Koken vond primitief plaats op een zgn. duveltjes kachel. Iedere dag was er hetzelfde eten: aardappelen met appels of peren. Als je geluk had soms met een stukje spek. De hygiënische omstandigheden waren middeleeuws: warm water en wasgelegenheden waren er niet en spoedig kreeg men last van schurft en luizen. Er waren geen wc’s op de bovenverdieping, zodat de po’s uit het zolderraam werden geleegd. Dat er hierdoor erg veel gevallen van difterie waren, wekt geen verwondering.
Klotsend water in de Maurikse Wetering, Bron foto: dhr. Van Ommeren
Hoewel Zoelen aan de goede kant van het kanaal lag, steeg het water ook daar tot ongekende hoogte, vooral nabij de Broeksteeg. De oorzaak daarvan was het kwelwater dat werd aangevoerd door de onder het kanaal doorlopende duikers van de Linge en de Maurikse Wetering. Het Zoelense-, Rijswijkse- en Burense veld vormde één grote watervlakte, tot aan de Aalsdijk toe.
Bij een eventuele evacuatie was een je een verloren mens. Dat betekende immers: plunderen en roven, want door de geringe tijd, die men dan kreeg, was het onmogelijk om iets waardevols mee te nemen. “Liever veilig op zolder alles in eigen dorp afwachten, dan naar elders te moeten vertrekken.”
De Duitsers riepen ten einde raad de hulp in van Rijkswaterstaat en onder hun leiding werkten honderden mannen uit de buurt dag en nacht. Met kruiwagens, schoppen, planken en zandzakken, zag men kans de net aangelegde kanaaldijk te versterken.
Een eventuele dijkdoorbraak bij de duiker van de Maurikse Wetering, zou een ramp voor Zoelen hebben betekend: de Broeksteeg zou helemaal zijn weggespoeld. Op 16 december stond het water net onder de kruin van de dijk, maar daarna begon het water gelukkig weer te zakken.
Na drie weken begon het plotseling hard te vriezen en veranderde de grote binnenzee ten oosten van de kanaaldijk in een grote ijsbaan. Het voordeel daarvan was dat iedereen zich makkelijker kon verplaatsen en elkaar kon bezoeken. Na enkele dagen begon het waterpeil weer te zakken en werd het ijs levensgevaarlijk. De kerstdagen en de jaarwisseling werden nog doorgebracht in 'de IJstijd'. Daarna begon het te dooien en werden de wegen weer langzaam begaanbaar en trok het met meeste water uit de Betuwe weer weg.
De Broeksteeg in Zoelen onder water, Bron foto: dhr. Van Ommeren
De westelijke kanaaldijk werd met zandzakken versterkt.
Het dagboek vermeldt het volgende bij 1e kerstdag: “Wij hebben in plaats van koffie vanmorgen een bouillonblokje met water gedronken en vanmiddag in plaats van thee warme limonade met een klein pannenkoekje. Vanavond hebben we met z’n allen kerstliederen gezongen. De kersttakjes aan de muur en op tafel een pul met takken, waar we van zilverpapier een sterretje in hebben gemaakt. Zo zitten we wel geïsoleerd, maar toch Kerstfeest.”
De familie Van den Broek in Maurik haalt de Weck-ketel
Na de geweldige sneeuwval van Januari 1945 steeg het water in de grote rivieren opnieuw en op 8 februari, kwam de tweede overstroming.
Op 1 februari maakte de burgemeester van Zoelen bekend dat de situatie van de Waaldijk bij Ochten kritiek was. Er moesten drie enorme gaten in allerijl worden gedicht. Alle mannelijke inwoners tussen de 16 en 50 jaar werden opgeroepen om zich de volgende dag bij de Elzenpas in Drumpt te melden. Vandaar zouden de ongeveer 750 man voor veertien dagen naar Ochten worden overgebracht. Loon en onkosten waren voor rekening van de Wehrmacht.....Ondanks dat laatste, was er weinig animo voor. Het was voor velen erg gevaarlijk, daar Ochten in de vuurlinie lag van de geallieerden in het Land van Maas en Waal. Beschietingen waren aan de orde van de dag en er waren daarbij veel burgerslachtoffers gevallen.
Op 10 februari stond Rijswijk weer geheel blank. Het water bleef echter maar stijgen en van lieverlee ontstond dezelfde situatie als in december. De Betuwe werd opnieuw een grote binnenzee en weer was het de westelijke kanaaldijk die voor Zoelen en het achterland als beslissende buffer fungeerde. Grote delen van Zoelen kwamen weer onder water te staan. Toen daar op 13 februari weer een oproep werd gedaan om zich voor werkzaamheden aan de kanaaldijk te melden, omdat anders de huizen van de inwoners onder twee meter water kwam te staan, was de animo veel groter. Uit alle omliggende dorpen en steden, zoals Beusichem, Culemborg, Geldermalsen, riepen de dijkgraven en heemraden mannen op om te komen graven. Men schatte hun aantal op ruim 3800. Door hen werd op één dag op de gehele kanaaldijk van Rijswijk tot Tiel een noodbekisting van ongeveer een meter aangelegd. De situatie was kritiek, maar rond 20 februari bereikte het water de allerhoogste stand en was het gevaar geweken.
Nadien hebben de Duitsers voor de derde keer geprobeerd het water in de Overbetuwe te brengen, maar tevergeefs. De Linge en de Maurikse Wetering werden opgestuwd en de sluisdeuren bij Rijswijk door duikers schoongemaakt, dichtgedraaid en vastgezet. Het mocht evenwel niet baten, want er brak een voor die tijd zeldzame droge tijd aan. Het einde van de oorlog in mei 1945 was tevens voor de Betuwe het einde van de steeds dreigende verschrikking van het water.
De grote watervlakte bij Lienden in januari 1945
Een krantenartikel uit een onbekend streek- of dagblad verhaalde tien jaar na dato het volgende:
Woensdag 8 december 1954
Tien jaar geleden liep de Betuwe onder water
Het rustige dorp Rijswijk in de Betuwe herdenkt vandaag de dag, waarop tien jaar geleden het dorp onder water kwam te staan. Een ramp, die sinds 1855 niet meer was voorgekomen en in 1944 wegens de hoge waterstand veel ernstiger was. Het had dagenlang geregend en het water van de rivier de Rijn had een hoge stand bereikt. Normaal zou deze omstandigheid geen ramp ten gevolge hebben gehad, doch het waren de in de Over-Betuwe gelegerde Duitsers, die van deze gelegenheid gebruik maakten de Rijndijk te laten springen, teneinde met het binnenstromende water de Engelsen te verdrijven. Het water werd aanvankelijk 'tegengehouden door de stellingendijk van de Grebbelinie te Kesteren, die evenwel bezweek. Hierdoor liepen de westelijk gelegen dorpen Kesteren, Lienden, Ingen, Eck en Wiel, Maurik en Rijswijk gevaar. Ook de Duitsers zagen dit gevaar, doch zij wisten van „Wasser" niet veel meer dan dat het nat was. Zij wilden de waterstaatszaken niet uit handen geven en zo gebeurde het, dat onder leiding van een 'Oberartz' vanaf de Rijndijk naar de Kanaaldijk over de Langstraat in Rijswijk een nooddijk werd aangelegd om het aldaar gevestigde Lazaret te beschermen. Niemand werkte graag onder de Duitsers, ook niet, toen het er om ging de eigen streek te behouden. De moffen deden wat ze konden, maar daar ze met waterstaatszaken niet op de hoogte waren, ging alles op mijl op zeven. Bovendien was de bevolking toen al zo uitgeplunderd, dat er voor de aanleg niet voldoende materialen aanwezig waren. Daarbij komt nog, dat de te gebruiken grond door de aanhoudende regens tot een modderpap was geworden.
Het was onmogelijk, dat paarden de grond konden vasttrappen, zodat het begrijpelijk is, dat het dijkje weinig deugdelijk was. Buitendien, wie durfde toen met zijn paarden op de weg te komen? Het was immers in het geheel niet denkbeeldig, dat ze terstond werden gevorderd. De dijk kwam zo goed en zo kwaad als het ging gereed — hoe kon het anders — in een stemming van wantrouwen, haat en onverstand. Rijswijk bezit een groot waterstaatswerk, de kanaalsluizen van de verbinding Amsterdam-Rijn met de daarbij behorende bemalingsinrichting. De noodzakelijkste onderdelen van deze moderne motoren waren door de Duitsers gestolen en het gemaal kon dus geen dienst meer doen om het overtollige water in de Rijn terug te brengen. Wellicht was het hun liever dat de Betuwe onder water bleef. De optimisten in die dagen waren ondanks de ramp verheugd.
„Water loopt van hoog naar laag", redeneerden ze zeer terecht. „Als wij hier nog onder water zitten, is de Boven-Betuwe al weer droog en dan komen de Engelsen, die het gebied bezetten en wij zijn de Duitsers kwijt." Dit bleek helaas een ijdele hoop. Wel waren de Duitsers doodsbenauwd voor het water, vooral toen de voor de Engelsen bedoelde ramp zich tegen henzelf dreigde te keren.
Het lazaret te Rijswijk werd opgebroken en naar het hoger gelegen Doorn verplaatst. „We zijn ze kwijt", zeiden de mensen opgelucht ,,en ze komen nooit meer terug." We zullen nog wel moeten lijden om vrij te komen maar dat hebben we er voor over. We zullen dan ook wel worden geholpen, want wat hier gaat gebeuren, is van belang voor het hele land. Toen het water zakte, keerden de moffen evenwel terug.
De kanaalwerken werden voor Rijswijk een ramp. Dit was de eerste degelijke waterkering, die de watermassa kon stuiten. Door het graven van een overlaat trachtte men het water door het kanaal naar de Rijn af te voeren. Dit ging door het geringe verval, veroorzaakt door een hoge rivierstand, zeer langzaam. De buiten werking gestelde machines van het gemaal, zouden het veel vlugger hebben gekund. Als de Kanaaldijk er niet was geweest zou het water eerst door de Aalsdijk tegen gehouden zijn en als die het niet gehouden had door de Diefdijk. De Aalsdijk loopt van de Beusichemse Schaardijk, via Zoelmond naar Buren om daar in de Korne-en Lingedijk over te gaan. Bij het bezwijken van de Aalsdijk zouden dus Beusichem, Zoelmond, Asch, Buren, Buurmalsen, Tricht, Beesd, Rhenoy, Acqooij en Asperen gevaar hebben gelopen. De kanaaldijk heeft dus in eerste instantie deze ramp verhoed.
Wat voor Rijswijk een ramp was, was de redding voor de andere dorpen. Het water kwam — door kwel en lekkage van de kanaalduikers — wel hoog tegen de Aalsdijk te staan, maar door versterking en bewaking wist men een doorbraak te voorkomen.
Het water kwam in de nacht van 7 op 8 december 1944 de laag gelegen Heuvelstraat te Rijswijk binnen. Het proces voltrok zich zeer snel en mensen, die dachten, dat het water maar langzaam kwam opzetten, vergisten zich zeer. Er was nauwelijks tijd om uit de huizen te komen en het vee veilig op de dijken te brengen. De mensen moesten met het vee achter zich aan tot over hun middel door het water waden. Veel kleinvee, kippen, geiten en schapen verdronken. Sommige mensen zagen geen kans meer de dijk te bereiken en werden enkele dagen later vanuit zolderramen uit hun woningen gehaald. Zij brachten angstige uren door.
Er mocht in die tijd niet worden gefotografeerd, maar ondanks het slechte filmmateriaal zijn er toch enige goede foto's gemaakt. Er dreven voor tienduizenden guldens appels aan. Dit had echter niets te betekenen bij de schade, die later door de vorst en de oorlogshandelingen in de Over-Betuwe aan de boomgaarden werd toegebracht.
We leefden in die dagen in de hongerperiode en het leger van hongerenden bezocht ook de dorpen in de Betuwe en visten de appels op. De medici waarschuwden ernstig tegen besmettingsgevaar, maar de honger was te groot. Toen we 's Zondagsmorgens Rijswijk binnenkwamen, was het vanaf de kanaalbrug — zover men kon zien — tot Lienden en zuidelijk tot Zoelen één grote watervlakte. De huizen in de Heuvelstraat stonden tot de daken in het water. In het dorp stond het water minder hoog, maar bij de school bereikte het water op de weg toch nog een hoogte van twee-en-een-halve meter.
RIJSWIJK was een groot evacuatiedorp geworden. De bewoners van de laag gelegen gedeelten waren naar de dijkbewoners gevlucht en daar liefderijk opgenomen. Het voedselvraagstuk baarde grote zorgen. Veel korenmijten waren weggedreven en veel aardappels in het water achtergebleven. Later, toen het weer droog werd, zijn ze voor onmiddellijk gebruik aan de steden verkocht. Het broodvraagstuk was zeer urgent. De prijzen voor het graan bedroegen toen al f 2000.— per mud en f 80.— voor een pond boter. De bakkerijen van' Rijswijk, die alle aan de dijk waren gelegen, hadden het enorm druk. Er werd dag en nacht gewerkt, vooral doordat de bakkerijen in Maurik voor het grootste deel buiten werking waren. Al dadelijk deed zich het gemis aan boten gevoelen. De beste boten waren natuurlijk door de nog aanwezige moffen gevorderd. Men bouwde vlotten, maar die waren zeer moeilijk bestuurbaar. In Maurik was de kracht van het water of liever gezegd van de golfslag zo groot, dat verschillende huizen instortten. De meest fantastische verhalen over verdrinkingen en andere rampen deden door de slechte berichtgeving de ronde.
De Duitsers, die de mentaliteit van de Hollander evenmin kenden als ze begrip van het water hadden, werden door een angstpsychose aangegrepen en wilden tot drastische maatregelen overgaan en de omliggende dorpen laten ontruimen. Wie in die hongertijd moest evacueren was een verloren mens. Evacueren betekende: plunderen en roven, want door het geringe tijdsbestek, dat men dan kreeg, was het onmogelijk om iets waardevols mee te nemen. Gelukkig wist men er de „heren" van te overtuigen, dat het water nimmer over de kanaaldijk zou komen. De Duitsers, die toch al genoeg aan hun hoofd hadden en die geen kans meer zagen om de waterkwestie in goede banen te leiden, gaven de leiding over aan de ambtenaren van de Rijkswaterstaat. Toen pas voelden de mensen zich veilig.
De toestand was weliswaar kritiek, maar men vertrouwde op de bekwaamheid van de vakmensen en dat vertrouwen werd niet beschaamd.
Tweede overstroming
Bij deze ene ramp is het niet gebleven, want door de chaos, die in het Duitse leger begon te heersen, konden de gaten in de dijken niet tijdig worden gedicht. Na de geweldige sneeuwval van Januari 1945 begon de rivier opnieuw te wassen en op 8 Februari, juist twee maanden na de eerste overstroming, kwam de tweede en op 10 februari stond Rijswijk weer geheel blank. Ook nu baarde de toestand van de westelijke kanaaldijk grote zorgen en met man en macht werd gewerkt om deze dijk te behouden. Uit alle omliggende dorpen en steden, zoals Culemborg, Geldermalsen enz. riepen de dijkgraven en heemraden mannen op om te komen graven. Men schatte hun aantal op ruim 3500, terwijl, toen in dezelfde plaatsen de Duitsers mannen hadden opgeroepen, slechts enkele honderden waren verschenen. Er werd op een dag op de gehele kanaaldijk van Rijswijk tot Tiel een noodbekisting van ongeveer een meter aangelegd. Hiermede was het gevaar geweken. De bewoners van dat deel van de Betuwe, dat westelijk van het A'dam—Rijnkanaal ligt, hebben beide keren het behoud van have en goed te danken aan de ambtenaren van de Rijkswaterstaat van hoog tot laag, die dag en nacht in touw waren om de dijk te behouden: vaak onder tegenwerking van de Duitsers.
Nadien hebben onze „beschermers" voor de derde keer getracht het water in de Over-Betuwe te brengen, maar tevergeefs. De Linge en de Maurikse Wetering werden opgestuwd en de sluisdeuren bij Rijswijk door duikers schoongemaakt, dichtgedraaid en vastgezet. Het mocht evenwel niet baten, want er brak een voor die tijd zeldzame droge tijd aan. Het einde van de oorlog in Mei was tevens voor de Betuwe het einde van de steeds dreigende verschrikking van het water.
Documentaire over de Betuwe van de Regerings Voorlichtingsdienst uit de zomer van 1945 .