Noodziekenhuis in Mariënwaerdt - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Noodziekenhuis in Mariënwaerdt

Gemeente West Betuwe > Oorlogsjaren Beesd
Noodhospitaal op landgoed Mariënwaerdt in Beesd

Op 24 januari 1945 moest de bevolking van Tiel evacueren, vanwege onophoudelijk geallieerde beschietingen. Naarstig werd er gezocht naar noodopvang voor de patiënten van de protestante Bethesda en Rooms-Katholieke Sint Andreas- ziekenhuis van de stad. De familie van Baron Van Verschuer van Marïenwaardt in Beesd, stelde in hun huis enkele kamers en bibliotheek beschikbaar om patiënten en personeel op te vangen.
Op 25 januari brachten personeel en plaatselijke EHBO'ers uit Tiel, onder leiding van de heer A. Velders, de patiënten en het personeel met boerenkarren naar Beesd.
Het personeel van de Tielse Ambachtsschool bleef, voor zover mogelijk, in Beesd. Ze ontliepen daardoor tewerkstelling in Duitsland. Één van hen zag kans met bescheiden middelen, een noodaggregaat te bouwen. Daardoor was er elektriciteit voor een klein röntgenapparaat.
In de zgn. Witte kamer werd een operatiekamer ingericht. De operatielamp brandde op butagas en als verwarming in de operatiekamer diende de open haard. Hier verrichtte de befaamde dokter Hoogenboom (er is zelfs een straatnaam in Tiel naar hem vernoemd) geassisteerd door twee ondergedoken medische studenten Gerritsen en Klokke en operatiezusters Aaltje en Bina, onder zware omstandigheden in de periode tot juni 1945 nog 159 operaties, waarvan 15 bij oorlogsslachtoffers. De resultaten in de categorie Oorlogsslachtoffers waren goed, gezien de ernst van de letsels en de omstandigheden waarin gewerkt werd. Van de 139 patiënten overleden er 5, voordat een ingreep mogelijk was. 14 van de 134 die wel voor een operatie in aanmerking kwamen stierven tijdens of kort na de operatie. Bijna 90% heeft het dus "gehaald". Niet bekend is hoeveel van hen blijvend invalide zijn gebleven.
Hier maakte dokter Hoogenboom voor het eerst ook gebruik van penicilline, dat door zgn. Waalcrossers vanuit bevrijd gebied over de Waal was gesmokkeld.
Artsen en verpleegsters werden op de zolder van het landhuis en in een tuinhuisje ondergebracht.
Leny de Jong-de Vaal (dochter van bakker De Vaal uit Beesd): "Mijn vader bracht daar brood. In die winter was er veel sneeuw en een oom van mij laste van een paar buizen een slee. Paard ervoor, broodmand erop en zo kwam het brood daar..."
In juli 1945 keerde men weer terug naar Tiel.
Ter herinnering aan de periode in Beesd, bracht de Goudse firma Goedewaagen een herinneringskannetje uit, die alle medewerkers als geschenk kregen.

Bron foto: Flipje en Streekmuseum Tiel

Tekst uit: 1940-1945 33 momenten, Themanummer Oudheidkamer Tiel en Omstreken, zesde jaargang, nummer 1-2, mei 2015





DOCTOR CORNELIS JOHANNIS JACOBUS HOOGENBOOM. Chirurg te Tiel.
Culemborg 18 december 1892 - Tiel 16 mei 1969

Aan het Streekziekenhuis "Rivierenland", zijn meer dan vijftig specialisten verbonden. Zij beschikken over de modernste apparatuur en worden bijgestaan door goed opgeleide, vaak zeer gespecialiseerde verpleegkundigen. Nacht- en weekdiensten worden bij toerbeurt verricht. Er is regelmatig uitwisseling van ervaringen. Voor nascholing en vakantie is voldoende tijd beschikbaar: Het is dan moeilijk voor te stellen, dat amper 65 jaar geleden, de eerste medische specialist, dr C.J.J. Hoogenboom, zich in de Betuwe vestigde. Dit feit maakt het echter belangrijk genoeg aan het leven en werken van deze man aandacht te schenken. U krijgt een beknopt beeld over studie, opleiding en werkzaamheden van deze specialist, die het grootste deel van zijn leven in Tiel woonde, in een tijdvak, dat weliswaar nog maar kort achter ons ligt, maar gezien in het licht van de hedendaagse gezondheidszorg, als ver verleden kan worden beschouwd!

 
Jeugd

C.J.J. Hoogenboom was het tweede kind van Jacob Hocke Hoogenboom (Zonnemaire, 12-12-1861 - Culemborg, 17-4-1952) en Anna Maria Catharina Ramondt (11-4-1886 - Culemborg 22-11-1948). Zijn vader was huisarts in Culemborg, die naast de algemene praktijk ook operaties uitvoerde in Culemborg en wijde omgeving.  (In Culemborg is een straatnaam naar hem vernoemd: Dr. Hockesingel) Vaak in het plaatselijk ziekenhuis, maar ook bij de patiënt thuis. En werd hij door een plattelandscollega in consult geroepen, dan verzorgde de laatste bij operaties ter plaatse, de narcose.
De zoon bezocht in Culemborg de lagere school en daarna in Utrecht de Rijks Hogere Burgerschool, waar hij in 1910 het einddiploma behaalde. Naast studie besteedde hij tijd aan muziek (viool) en sport (voetbal en tennis). Van 1908 tot 1915 was hij lid van de Utrechtse Voetbalvereniging Hercules en kreeg als doelman in den lande een grote naam. Al op jonge leeftijd had hij maar één wens: chirurg worden. Vanzelfsprekend gingen zijn ouders hiermee akkoord. Besloten werd dat hij medicijnen zou gaan studeren.

 
Universitaire studie

Op 19 oktober 1910 werd hij als student aan de Rijksuniversiteit te Utrecht ingeschreven. Een universitaire opleiding was toen overigens maar voor weinigen weggelegd, zoals uit enkele cijfers mag blijken. In Utrecht waren in 1910 totaal 1019 studenten, waarvan medische 499. Het aantal eerstejaars studenten was 223. Hiervan waren er drie uit de West-Betuwe afkomstig. Het aantal eerstejaars medicijnen bedroeg 96. En het aantal hoogleraren aan de medische faculteit bedroeg 11. De prille student Hoogenboom werd in dezelfde maand van zijn inschrijving geïnstalleerd als lid van het Utrechts Studenten Corps. Zijn naam komt dan ook regelmatig voor in almanakken van het Corps. Hij was abactis van het bestuur van "Studentenconcert" en hoe kan het anders, voorzitter van de Utrechtse Studenten Voetbal-en Atletiek Vereniging. Aan het studentenleven nam hij actief deel. Te actief naar de mening van zijn vader, die hem in januari 1915 gelastte zijn kamerhuur op te zeggen en voorlopig maar spoorstudent te worden. Tot eind 1916 heeft deze maatregel geduurd.

Portret C.J.J. Hoogenboom (Bron: A.H. Klokke)
 
 
Op 4 april 1919 werd hem na 8 1/2 jaar studie het artsdiploma uitgereikt. Gelet op zijn vele Corps-activiteiten nog een acceptabele tijd. Zeker als we in de jaarboeken van de Universiteit 16e en 18e jaars studenten tegenkomen! In zijn studietijd brak de Eerste Wereldoorlog uit. Op 12 Oktober 1915 werd hij opgeroepen voor de Keuringsraad. Samen met andere medische studenten ging hij bij zijn vader, die hoofd van een transportcolonne was. E.H.B.0.-eursussen volgen. Daardoor kon hij vrijstelling van actieve dienst verkrijgen en werd bij de Landstorm ingedeeld, waardoor hij zijn studie ongehinderd kon voortzetten.
 
 
Opleiding tot Specialist
 
Op 1 januari 1920 werd hij assistent in de kliniek voor Heel- en Verloskunde te Utrecht. Daar was professor Laméris zijn opleider. Het aantal collega's -assistenten bedroeg in de jaren 1920-1925 tien tot elf. Daar was steeds één vrouw bij. De kliniek was betrekkelijk nieuw. Nadat in 1901 de eerste bouwplannen waren gemaakt werd deze in de zomer van 1908 in gebruik genomen. Voor Verloskunde-Vrouwenziekte en Chirurgie waren afzonderlijke afdelingen ingericht. De eerste had 75, de tweede 95 bedden. Voor de twee inwonende assistenten was er een woon-werkkamer met slaapvertrek van 4 hij 4 meter. Wanneer een uitwonend assistent dienst had, kon deze over een slaapvertrek van 2 bij 3 meter beschikken. De opleider stelde hoge eisen aan zijn assistenten. De eerste twee jaren was men verplicht intern te wonen. Gehuwde assistenten werden niet aangenomen. Het salaris bedroeg f 600,- per jaar. Naast hard werkende dagen waren lang-moest elke assistent hard studeren en een dissertatie voorbereiden. Daarnaast besteedde Laméris veel aandacht aan de algemene vorming van zijn leerlingen. Ook de mogelijkheden om elders kennis op te doen waren aanwezig. Laméris had met buitenlandse collegae een uitwisselingsprogramma opgezet. Elke veelbelovende assistent werd in de gelegenheid gesteld een tijd in een bekende kliniek in Europa te gaan werken. Hoogenboom werd in 1923 naar München gezonden. Daar werkte in de Universiteits Kliniek de zeer bekende hoogleraar Dr. Ernst F. Sauerbruch. Deze had in de Eerste Wereldoorlog reeds naam gemaakt door zijn nieuwe behandelingsmethoden bij oorlogsverwondingen en het ontwikkelen van prothesen voor geamputeerde ledematen. Later werd hij een pionier op het terrein van borstkasoperaties. Ook de behandeling van patiënten met schildklierafwijkingen was in zijn kliniek succesvol. Voor dit laatste had Hoogenboom veel belangstelling; het werd het onderwerp van zijn proefschrift.
Dr. Sauerbruch was een zeer autoritaire persoonlijkheid. Voor zijn eigen assistenten gold hij als zeer ongemakkelijk, hij behandelde hen niet zelden honds. Maar voor zijn buitenlandse gasten was hij daarentegen zeer beminnelijk. Hij nodigde hen regelmatig uit in zijn grote huis, nu eens voor een diner met bal na, dan weer voor een informele praatavond. Hij stimuleerde museum bezoek, steeds wijzend op de vele kunstschatten, die München rijk was. Na terugkeer in Utrecht begon Hoogenboom aan het laatste deel van zijn opleiding: het schrijven van een proefschrift. Veel voorbereidend werk was al gedaan en na een klein jaar, vond op 8 juli 1924 de verdediging van zijn dissertatie en promotie tot Doctor in de Medicijnen plaats. Zijn promotor was Professor R. de Josselin de Jong. De titel van zijn proefschrift luidde: "Klinisch-anatomisch onderzoek over schildkliervergroting (Krop) in Utrecht en omstreken". Hij bewerkte 251 ziektegeschiedenissen en besteedde voornamelijk aandacht aan de pathologische anatomie van verschillende types struma. Ook het klinische beeld werd uitvoerig behandeld. Resultaten van operatieve behandeling werden niet vermeld, de bewerking hiervan viel buiten het bestek van dit onderzoek. Het literatuur onderzoek vermelde 84 publicaties, waarvan 72 van Duitse herkomst. Typerend voor een periode waarin de Duitse medische wetenschap toonaangevend was. In het voorjaar van 1926 vond zijn opleider dat Hoogenboom "voldoende bekwaamheid had om zich als chirurg te vestigen" en kwam er een eind aan zijn leerjaren.

 
Vestiging als chirurg
 
Groot waren de mogelijkheden om zich als chirurg te vestigen in die jaren niet. Het aantal goed uitgeruste ziekenhuizen, waar een chirurg kon werken was beperkt. Bij veel huisartsen bestond grote weerstand tegen de komst van specialisten. Medische specialisatie was in die tijd een nieuw verschijnsel, goed voor academische-centra; daarbuiten niet noodzakelijk. Hoogenboom had tijdens zijn opleiding veel patiënten uit de Betuwe behandeld, hij zag daarom in Tiel en omgeving wel een werkterrein. Hij kende veel huisartsen in dit gebied en zijn geboortegrond was hem lief geworden. Daarbij was Tiel de grootste plaats in de regio en beschikte over twee ziekenhuizen. Daarop viel zijn keuze. Toelatingsprocedures voor specialisten, zoals we die nu kennen, waren er in die dagen niet. Hoogenboom Sr. informeerde bij zijn Tielse collegae. hoe ze over de komst van zijn zoon dachten. Het antwoord was afwijzend. Dr.J.G. ter Braak was als huisarts belast met de chirurgie ter plaatse. Het "eenvoudige werk" deed hij zelf. Moeilijke operaties werden naar het Academisch Ziekenhuis te Utrecht gezonden. Behoefte aan een plaatselijke chirurg was er dus niet! Na dit teleurstellend bericht werd verder gezocht. Al snel volgde de benoeming tot tweede chirurg in het St. Majella Ziekenhuis te Bussum. Een huis was snel gevonden. De verhuizing werd geregeld, de koffers en kisten gepakt. Toen kwam er een telegram uit Tiel. "U bent hier welkom, een huis is beschikbaar, U kunt direct beginnen." De afzender was Dr. Ter Braak. Veel later gaf hij een verklaring voor deze totaal onverwachte beslissing. De combinatie van een grote huisartsenpraktijk en vele chirurgische activiteiten werd voor hem als zestigjarige te zwaar. Jongere chirurgen waren beter geschoold. Twee andere chirurgen hadden hem ook al benaderd, ook zij konden geen plaats vinden. Uit dit drietal koos hij Hoogenboom "Mede ten gevolge van de jarenlange vriendschappelijke relaties met zijn vader". Hij lichtte terloops de bestuurders in van de ziekenhuizen, die zonder meer hun fiat gaven. Ook de andere huisartsen maakten geen bezwaar, vonden het een goede beslissing. De weg naar Tiel was vrij.
Hoogenboom berichtte zijn Bussemse collega's dat hij niet kwam en vertrok op 9 augustus 1926 naar Tiel. Aan zijn vestiging werd in de twee Tielse couranten geen woord gewijd. Een advertentie met melding van zijn vestiging werd niet geplaatst. Hij was er en dat was voldoende!

 
Tiel in 1926
 
Toen Hoogenboom in Tiel kwam telde de stad 12029 inwoners. Er werden dat jaar 235 kinderen geboren:130 personen overleden. In 4 1/2 % van het aantal bevallingen werd het kind doodgeboren. 10 % van het aantal overledenen stierf aan tuberculose 3 patiënten stierven na complicaties bij mazelen, 17 aan kanker en de overigen aan hart- en vaatziekten en niet-tuberculeuze longziekten. Er waren vier huisartsen werkzaam. J.G. ter Braak (1896) F. Jonkers (1911), J. de Haan (1913) en J.P. Asjes sinds 1919. De Haan was belast met de geneeskundige zorg voor de armen, salaris f 1500,- per jaar. Ter Braak verzorgde heel- en verloskundige behandeling voor arme stadsgenoten voor f 750,-. De Stadsvroedvrouw ontving f 1000,- en de heer A.C. Sonneveldt kreeg voor kosteloze heilgymnastiek f 115,- per jaar. Behalve de twee ziekenhuizen, Bethesda en St. Andreas Gasthuis was er een Gemeentelijke Barak voor Besmettelijke ziekten. In 1926 werden in Bethesda 232 patiënten opgenomen, in St. Andreas 160, in de Barak 2. In het ziekenhuis overleden 32 patiënten. Het Burgerlijk Armbestuur verstrekte 1540 recepten en betaalde hiervoor f 1326.28. Naast genoemde Barak stond een ontsmettingsoven, daarin werden kleding en beddengoed van 80 personen gereinigd.
 
Uit gesprekken met medewerkers uit die periode kunnen we ons een indruk vormen over werksituatie en werkwijze. Door de beschietingen, waarbij vooral op de St. Maartenkerk werd gericht, vielen er ook granaten vlakbij het ziekenhuis Bethesda, dat destijds vlak bij de kerk lag. Dit moest daarom worden verlaten. De ambachtsschool, gelegen in de Waterstraat werd als noodziekenhuis ingericht. In de kelder werd geopereerd, op de benedenverdieping, gebarricadeerd met zandzakken, werden patiënten verpleegd. Personeel, dat vrij van dienst was, werd voor een deel ondergebracht in de kelder van de telefooncentrale in de Achterweg. In het St. Andreas ziekenhuis werd, zo goed als mogelijk was, doorgewerkt. De oorlogschirurgie werd in de Ambachtsschool verricht. Hoogenboom werd daarin bijgestaan door de internist L.W. Weisfelt en twee ondergedoken studenten. Daarbij geholpen door onvermoeibare verpleegkundigen, waaronder zuster Bina en zuster Aaltje. (Voor de oudere Tielenaren, bekende persoonlijkheden.) Dokter L.W. Weisfelt, eveneens ondergedoken, zorgde voor de patiënten in het St. Andreas ziekenhuis. Uit de gevonden aantekeningen van Hoogenboom, is niet altijd op te maken wat de aard van de verwondingen waren. Ook ontbreken soms gegevens over leeftijd, adres enz. Voor een nauwkeurige verslaglegging ontbrak op vele dagen de tijd. Het merendeel vormt de groep, die door granaatscherven werd getroffen. Op de tweede plaats komen de slachtoffers van kapotgeschoten huizen. Over kogelverwondingen wordt veel minder gesproken. Een enkele maal lezen we over mitrailleurkogels. De frequentie van het aantal aangevoerde slachtoffers, per dag, is zeer wisselend. De meeste dagen schommelde tussen één en vier, maar er waren ook dagen van 10 en 12. De chirurgische therapie bestond uit wondbehandeling, zonodig gecombineerd met behandeling van fracturen. Negenmaal moest tot gehele of gedeeltelijke amputatie van een lichaamsdeel worden overgegaan. Alle slachtoffers kregen antitetanus behandeling. Anti-gasgangreen serum werd op indicatie toegediend. Ook het toedienen van bloed, plasma en fysiologisch zout werd scherp geïndiceerd. Er was hiervan veel te weinig; de hoeveelheden die men kon geven waren beperkt. Het bestrijden van infecties gebeurde aanvankelijk met de toen in gebruik zijnde chemotherapeutica. Er was in het bezette Nederland nog niets anders. De resultaten waren matig tot slecht.
Eind 1944 kregen Hoogenboom en Weisfelt beschikking over penicilline. Over dat "wondermiddel" had Weisfelt al wat gelezen. In Zwitserse vakbladen, die hem toen nog ongehinderd konden bereiken, stonden artikelen van geallieerde artsen, die hun ervaringen met dit eerste antibioticum publiceerden. De huisartsen uit het land van Maas en Waal zagen kans om van hun Engelse collega's beperkte hoeveelheden los te krijgen. Koeriers brachten het naar Tiel. Vanzelfsprekend moest zeer zuinig met de aangevoerde ampullen worden omgesprongen. Daarbij moeten we bedenken, dat de toenmalige concentraties per ampul nog zeer laag waren. Weisfelt zette behandelschema's op, Hoogenboom nam deze zonder meer over. Het resultaat was verbluffend. Gasgangreen kwam niet meer voor. De weeïge stank, die eerst aanwezig was in de verpleegafdelingen, verdween. Het herstel van de patiënten ging veel sneller. Eind december 1944 dreigde een eind te komen aan deze behandelwijze. Een deel van Tiel en omstreken, langs de Waal, werd tot verboden
gebied verklaard. De aanvoer stokte vaak. Dat betekende, dat vaak een week moest worden gewacht op aanvulling. Maar de moedige koeriers, waarvoor hier een van hulde niet achterwege mag blijven, zetten met het gevaar voor hun eigen leven hun werk voort. Mede aan hen hebben vele Tielenaren te danken, dat zij van hun verwondingen zijn hersteld.


De ingang naar het noodziekenhuis. De boerenwagen heeft zojuist een patiënt gebracht (Bron: A.H. Klokke)

Op 24 januari 1945 vond de evacuatie naar het noodziekenhuis in Beesd plaats. Het landgoed "Mariënwaerdt" werd daarvoor ingericht. Zoveel mogelijk operatiemateriaal werd meegenomen.

Operatiekamer in het Kasteel Mariënwaerdt. Van links naar rechts: onderduiker en narcotiseur H.G. Gerritsen, Dr. Hoogenboom, assistent A.H. Klokke en operatiezuster zuster Aaltje
(Bron: A.H. Klokke)

Hoogenboom was een goed chirurg, maar geen organisator. Hij liet transport, inrichting aan anderen over. Maar opereren deed hij vanaf de eerste dag in deze behuizing.
Na de bevrijding bleef hij tot 22 juni in "Mariënwaerdt" werken. Toen ging hij weer in het St. Andreasziekenhuis aan de slag. Op 21 juli 1945 vond in Bethesda de eerste naoorlogse operatie plaats. Toen was de oorlogsperiode voor Hoogenboom pas achter de rug. Maar ze hadden wel hun tol geëist. Hoogenboom zag in, dat hij zijn werk alleen niet al te lang meer zou kunnen volhouden. Met de komst van een jong chirurg, dokter J.A.W.C. Smit op januari 1948, werd het voor hem iets gemakkelijker. Om de week een weekend vrij, een week lang een ongestoorde nachtrust, het waren dingen, die hij nooit had gekend! Hierdoor was hij in staat tot 1 januari 1955 door te gaan. Toen legde hij, 63 jaar oud, zijn praktijk neer. Nog ruim 14 jaar heeft hij samen met zijn vrouw van een welverdiende rust kunnen genieten.

 
Hoogenboom, privè
 
Tijdens zijn studietijd leerde hij het Culemborgse meisje Amalia C.H.A. Blijenberg kennen. (geboren 3 juli 1898 te Culemborg.) Zij was de dochter van Arie Bljjenberg (1 juli 1855 tot 31 mei 1927) en Anna Muller (3-2-1867 tot 27-1-1957) A. Blijenberg kwam uit een oude Culemborgse familie van agrariers. Hij was exporteur van fruit en bezat in en rond Culemborg boomgaarden. Vader Hocke Hoogenboom vond het noodzakelijk dat een aanstaande artsenvrouw enig inzicht had in het werk van haar man. In de verlovingstijd ging ze daarom werken in Algemeen Ziekenhuis in Culemborg. Op 10 april 1922 trouwden zij. Hoogenhoom had inmiddels van zijn opleider toestemming verkregen om buiten de kliniek te gaan wonen. Op 17 juni 1921 vond hij in de Frederik Hendrik staat 71, te Utrecht een bescheiden woonruimte. Dit werd hun eerste huis. Na vestiging in Tiel betrokken zij het, door Dr. Ter Braak gehuurde pand in de Gasthuisstraat (in de oorlog geheel verwoest), en in 1927 werd het huis "De Schering" aan de Papesteeg gehuurd. Na zes jaar werd het hem te koop aangeboden. maar het was te slecht en te oud om het goed bewoonbaar te maken. Hij vond een huurhuis in de Ambtmanstraat nr. 9. Na zes jaar ijverig te hebben gespaard, kon hij in 1939 dit monumentale pand kopen. Voor een echtpaar zonder kinderen was het wel zeer groot. In de Tweede Wereldoorlog kwam die extra woonruimte wonderwel te pas. Talrijke landgenoten, bekend of onbekend, die door oorlogshandelingen of maatregelen van de bezetter uit hun woning waren verdreven, vonden bij de Hoogenbooms onderdak, soms voor enkele dagen, vaak voor lange tijd. De laatste gast verdween in 1952, na ruim zeven jaar gastvrijheid te hebben genoten. Een gastenboek is niet aangehouden, maar dagen en weken met 20 logés waren geen zeldzaamheid. Wanneer Hoogenboom, na een drukke werkdag thuis kwam, maakte hij kennis met nieuw aangekomenen; verder liet hij het beleid en beheer aan zijn echtgenote over. Voor Hoogenboom stond zijn werk als chirurg op de eerste plaats. Zijn "vrije tijd" was beperkt. Toch wist hij tijd te vinden voor activiteiten buiten zijn beroep. De voetbalsport had van jongs af zijn grote belangstelling. Van zijn eerste club, Hercules Utrecht, bleef hij zijn leven lang lid. Van de Tielse club Theole, werd hij 23 augustus 1947 beschermheer. Bij belangrijke gebeurtenissen in het clubleven toonde hij zich een waardig gastheer: Huis en tuin stelde hij dan voor zijn "beschermelingen" open. Op 7 juni 1951 stond hij nog éénmaal in het doel tijdens een benefietwedstrijd voor het ziekenhuis "Bethesda". Als aanvoerder van de "Tielse Leeuwen" mocht hij, nadat de overwinning op de Zoelense Zwaluwen was behaald, een krans van de burgemeester in ontvangst nemen. De plaatselijke pers noemde hem de "ster van het veld". Dat hij ruim een week daarna nodig had om de spanning van de wedstrijd te boven te komen, is maar weinigen bekend!
Ook aan zijn tweede liefde, de muziek bleef hij aandacht besteden. Hij speelde veel viool, alleen of met vrienden. Mede door zijn inzet, werden de kamermuziekconcerten in Tiel in die tijd een succes. Sinds 1932 was hij bestuurslid van de "Stichting Nutsspaarbank van 1818". Lange jaren bekleedde hij de post van secretaris-thesaurier. Voorts was hij bestuurslid van het Algemeen Tiels Ziekenfond en het Rode Kruis, afdeling Tiel. In vroegere jaren was het nog mogelijk dat een specialist, tevens bestuurslid was van het ziekenhuis waarin hij werkte. Ook voor Hoogenboom gold dat. Hij was lid van het bestuur van het Protestants Christelijk ziekenhuis "Bethesda". Voor zijn vele verdiensten werd hij op 9 april 1965 tot erelid benoemd. Voor zijn echte hobby, de jacht, had hij maar weinig tijd. In het jachtseizoen lukte het hem soms een waarnemer voorenkele dagen te vinden. Dan trok hij er met vrienden op uit om in de natuur wat rust te vinden. Na zijn praktijkbeëindiging heeft hij dit volgehouden tot een slopende ziekte het onmogelijk maakte. Het bovenstaande schetst een man, die mede, omdat zijn vrouw alle andere 'beslommeringen' voor hem opving, volledig kon opgaan in zijn werk. Voor zijn patiënten moest alles wijken. Een voorbeeld hiervan: Bij de viering van zijn koperen bruiloft liet hij vrouw, familie en vrienden alleen aan het diner, omdat een operatie geen uur uitgesteld kon worden!
Hoogenboom was een pur sang medicus, die in de herinnering van vele oudere Tielenaren voortleeft.

Bron: Biografie door dr. G.H. Bonnet in De Drie Steden, mei 1996


Bron: Tielse Courant 20 mei 1969


ONDERDUIKERS IN TIELSE ZIEKENHUIZEN IN OORLOGSTIJD
Vervolg op bovenstaande biografie van Dr. C. J. J. Hoogenboom.

In bovenstaande biografie over Dr. C J.J. Hoogenboom, chirurg te Tiel, is sprake van twee in de oorlog in Tielse ziekenhuizen ondergedoken medische studenten. Eén ervan was Dr. A.H. Klokke en hij gaf een aanvulling op dit artikel in De Drie Steden nr. 1 in 1997.

De twee medische studenten (Herman G. Gerritsen en de Dr. A.H. Klokke) waren na afleggen van hun kandidaatsexamen in Amsterdam in mei 1943 ondergedoken bij een gemeenschappelijke vriendin van onze ouders. De aanleiding hiertoe was onze weigering door ondertekening van een loyaliteitsverklaring aan de bezetter aan arbeidsinzet in Duitsland te ontkomen. Na maanden huisarrest kregen we een vals persoonsbewijs onder andere naam met gefingeerd beroep, waardoor wij ons weer op straat konden begeven. Na enige weken rondgelopen te hebben. werden we aangenomen als "assistent- van één kan beide Tielse specialisten, Herman bij Dr. L R. Weisfelt. de internist, en ik bij Dr. Hoogenboom, de chirurg.  

Op 24 januari 1945 moest heel Tiel evacueren, Ook het ziekenhuis moest weg, We verhuisden naar het kasteel Mariënwaerdt in Beesd en verdreven zo de bewoners Van Verschuere (Afb. 3). De verhuizing ging op boerenkarren en vergde natuurlijk veel improvisatie, Bijvoorbeeld hoe een operatiekamer te installeren in de zaal op de eerste verdieping van het kasteel, waar, naar men zei, de freules plachten thee te drinken, hoe een operatielamp aan het plafond te bevestigen en hoe deze te doen schijnen door elektriciteit opgewekt door een benzinemotortje dat in de kelder was geplaatst.


Lijstje met benodigdheden voor patiënten van het noodhospitaal (Bron: Rar in Tiel)
 
Het waren niet alleen oorlogsslachtoffers, die medische hulp in het Noodziekenhuis Mariënwaerdt zochten. Er werd weer gewoon polikliniek gehouden en de oprit stond af en toe vol met boerenwagens. De betaling vond soms in natura plaats. Ik herinner mij dat een boer zijn vrouw voor behandeling naar Dr. Hoogenboom bracht en dat deze hem daarbij een boerenham overhandigde met de opmerking: "Hier, dokter, het kan eerste klas werk zijn". Niet een opmerking waar Dr. Hoogenboom blij mee was, want hij was gewoon ook zonder overdracht van geschenken eerste klas werk te leveren. De zolder van het kasteel diende tot slaapplaats van de verpleegkundige staf. Wij kregen een hoekje toebedeeld in een ruimte waar verderop de leerling verpleegsters sliepen, zo iets kon blijkbaar in oorlogstijd. Het beviel ons echter maar matig. Naar ik mij herinner omdat een aantal zusters de gewoonte luidden in hun slaap niet de tanden te knarsen: een akelig gehoor. Daarom gingen we op speurtocht of we niet ergens anders onder dak konden komen, In de tuin van het belendende landhuis, waar de bejaarde douairière woonde, vonden we een klein houten tuinhuisje, dat in gebruik was geweest als geitenhok. Dit huisje werd schoongemaakt en werd op een of andere wijze op wielen gehesen om zo vervoerd te kunnen worden en opgesteld te kunnen worden in de tuin in de nabijheid van het kasteel.


 
Het tuinhuisje bij het kasteel
(Bron: A.H. Klokke)

 
 
Het werd gemeubileerd met twee bedden, ieder aan een kant, terwijl in het midden een grote hutkoffer als lege tafel diende. Op gezette tijden moest de hutkoffer geopend worden, omdat zich daarin een radiotoestel bevond, dat nog met spoelen werkte, die naar elkaar toegebracht moesten worden om het goede station te vinden dat uitzending gaf van de Engelse nieuwsberichten. Deze berichten vonden dagelijks hun weg naar de medewerkers in het ziekenhuis. Om het interieur wat huiselijker te maken plaatsten we een kastje uit het kasteel tegen de achterwand van het huisje. Een petroleumlamp zorgde voor licht. De radio werkte op een accu, die in de kelder van het kasteel werd opgeladen. Toen een jonge semi-arts de chirurgische staf kwam versterken, ontstonden er mogelijk door deze verandering problemen, waardoor Dr. Hoogenboom met ziekteverlof ging. Gelukkig stond er door zijn oude relatie met de Utrechtse Universiteitskliniek terstond een waarnemer, Dr. M. Vink, klaar om voor de zo onmisbare chirurg waar te nemen. Aangezien Dr. Vink in het kasteel was ingekwartierd, kon hij gemakkelijk iedere avond bij ons in het tuinhuis op bezoek komen om hier naar de radio te luisteren.
De bevrijding kwam toch nog plotseling door de komst, op een middag eind april 1945 van een klein eenmotorig vliegtuig bestuurd door een Canadese piloot. Het landde op een wei achter het kasteel.


De begroeting van het gelande Canadese vliegtuig op een wei achter het Kasteel.

Die avond legde de strenge Diaconessentucht van de directrice, Zuster Bina Plantinga, het af tegen de algemene opwinding door de aanwezigheid van een militair uit het geallieerde kamp, die vooral de verpleegsters niet onberoerd liet. Het werd een bruisend feest omdat begrepen dat de bevrijding spoedig een feit zou zijn.


Directrice Zuster Bina met verpleegsters, die net hun diploma hebben gehaald. Dr. Weisfelt op de achtergrond. Links is de verhuizing reeds begonnen. (Bron: A.H. Klokke)

Na 5 mei vond al gauw de ontruiming van het Noodziekenhuis plaats. Van het begin van deze ontruiming geeft bovenstaande foto een beeld.
Al gauw konden ook de beide onderduikers verhuizen naar hun universiteitsstad. Herman naar Amsterdam en ik naar Leiden. Het opschrijven van deze herinneringen moge hier een helaas vaak postuum eerbetoon en dankbetuiging zijn aan die velen, hier genoemd of niet, die risico's hebben genomen om twee medische studenten uit handen van de gedwongen werkinzet in Duitsland te houden.

Bron: Dr. A. H. Klokke in De Drie Steden nr. 1 in 1997.
Terug naar de inhoud