Dhr. J.A. van Diejen - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Dhr. J.A. van Diejen

Gemeente West Betuwe > Burgerslachtoffers > Tricht
  Achternaam: Diejen
Tussenvoegsels: van
Voornamen: Johannes Anthonie
Voorletters: J.A.
Beroep: Directeur   Tabaksonderneming
Geboorteplaats: Buurmalsen
Geboortedatum: 28-10-1882
Overlijdensplaats: Batavia, kamp   Mater Dolorosa
Overlijdensdatum: 29-07-1945
Buiten Erevelden: Buiten   Erevelden
Gemeente: Onbekend    
Land: Indonesië
Gedenkboek: 40

Bron foto graftekst: OGS
De  ouders van Johan waren koopman Dirk Jan van Diejen (*1846-1903)  uit Buurmalsen en Antonia van Wijk (*1854-1937) uit Lienden. Ze kregen samen acht kinderen:
  • Cornelis (*1876)
  • Johannes (*1878-1881)
  • Dirk Jan (*1880)
  • Johannes Anthonie (*1882-1945)
  • Marius Johan (*1884-1892)
  • Maria Anthonia (*1887)
  • Belia (*1887-1890), allen  geboren te Tricht geboren.
  • Marinus Johan werd in Rotterdam  geboren.

Het gezin verhuisde in juli 1890 naar Rotterdam.

In juli 1908 is Johan (zie foto hierboven) naar Nederlands-Indië vertrokken. Hij trouwde 'met de handschoen' op 29 juli 1909 te Rotterdam met Jacoba Cornelia Allaries (* 1884-1946). Ze kregen samen drie kinderen:

  • Max van Diejen (foto rechts) (Sitoebondo *1910- 1944) trouwde met Wil Bakker en kreeg  één zoon bij haar. Op Java heeft hij als planter altijd gewerkt voor bekende Cultuur Maatschappijen  en vlak voor de oorlog werd hij uiteindelijk daar directeur van de grootste  koffieplantage, wat vrij uitzonderlijk was omdat hij nog vrij jong was. Bij de  mobilisatie in Nederlands-Indië werd hij opgeroepen. Hij werd sergeant bij het  KNIL. Op 9 maart 1942 werd Max geïnterneerd en  vanaf 15 augustus 1942 kwam hij in diverse kampen in West-Java terecht. Ook  heeft hij op de Molukken vliegvelden voor de Japanners moeten aanleggen.Op 30  november 1944 kwam hij door beri-beri in Batavia om het  leven. Hij is door de Japanners wel begraven in Batavia, maar er is geen graf van hem bekend.  Volgens zijn zoon Theo-Ton is hij daar begraven op het Ereveld Menteng Pulo. Hij  heeft nog een slechte afdruk van het graf van zijn vader in zijn bezit,   die vlak na de oorlog is genomen door zijn oom John van Diejen, Deze werd nadat hij uit  gevangenschap van de Birmaspoorweg was vrij gelaten, direct overgeplaatst  naar Java om daar tegen de Indonesische vrijheidsstrijders op te treden.
  • John van Diejen (*1913- 1995)
  • Madeleine van Diejen (*1915-1957)

Onbekend krantenknipsel van 11 juli 1933:

Plantersjubileum J. A. van Diejen 25  jaar in de tabak
Onze correspondente te Bondowo schrijft:

Een kwart eeuw tabakker te zijn komt tegenwoordig slechts weinig voor; in het  „actieve" Bondowoso hebben wij zelfs van zo'n  jubileum nooit gehoord. Dit  moge de reden zij van bovenstaand feit melding te maken.
Den 13den Juli 1933 is het 25 jaar geleden, dat de heer Van Diejen in Bondowoso  aankwam, waar hij in 1908 als „bijlooper" op een der ondernemingen van de  toenmalig B.T.M. in dienst werd gesteld. In datzelfde jaar had wijlen Resident  J. Bosman de tabaksverordening leven geroepen, waarmee de jonge employé in  kennis werd gesteld.
Na drie maanden kwam de heer Diejen in vasten dienst; in 1909 werd hij  zelfstandig employé en in 1911 administrateur van de onderneming; ,,Tamansari"  der Amsterdam Besoek tabak Maatschappij. Deze promotie was zeer vlug gemaakt,  doch dit dankte Van Diejen aan een goede handelsopleiding en 7 jaren praktijk,  welke hij tevoren te Rotterdam opdeed in  het scheepvaartbedrijf.

In 1911 werd Van Diejen benoemd tot commissaris van alle in de afdeeling  Bondowoso gevestigde ondernemingen, die zich in dat jaar tot  een  combinatie hadden gevormd. Degene, die zich de toestanden uit dien tijd nog  herinnert, weet dat dit commissariaat geen sinecure was, aangezien de directies  dier maatschappijen gedurende de eerste jaren scherp tegenover elkander stonden.  Dit was geen wonder, daar de belangen nogal uiteenliepen en toch voor ieder zee  groot waren. In 1911 bestonden er bijvoorbeeld in Bondowoso 18 grootere en  kleinere cultuur- en opkoop ondernemingen, waarvan de kleine het door de slechte  opbrengstprijzen  in de hiervoorafgaande jaren hadden afgelegd en werden  uitgekocht door de overgebleven groote maatschappijen.
Door deze nieuwe formatie arbeidsvelden vaak in en door elkaar, waardoor soms in  één desa 4 verschillende ondernemingen haar belangen hadden Dat een goedkoop  werksysteem niet mogelijk was, ligt voor de hand, doch de heer Van Diejen wist  steeds een modus vivendi te vinden.
Het personeelsvraagstuk was in dien tijd ook niet onbelangrijk. Er ware employés  met een salaris van fl.12,- 's maands die er een paardenstoetterij op na  hielden, terwijl de kokne  zich de luxe permitteerde, elken  met een  prachtig span paarden met een vierwielige tentwagen of een bendy naar den passer  te gaan.
De combinatie van ondernemingen onder controle van den heer Van Diejen bleef  rustig doorwerken; zij maakte vele verbeteringen op allerlei gebied. Er bestond  een goede samenwerking met het B.B.

Van Diejen die juist in Nederland was met zijn tweede verlof, kreeg het aanbod  de administratie weer op te nemen van de tabaksonderneming Tamannsari, welke in  1918 aan de B.T.M. was overgegaan.
Na in 1926 nogmaals met verlof te zijn geweest, richtte de heer Van Diejen na  terugkomst in 1927 een nieuwe onderneming op nl de „N.V.. Tabak Maatschappij  Kontjer". Dankzij een uitstekende samenwerking niet het B.B. verkreeg de heer  Van Diejen niettegenstaande vele protesten van ondernemerszijde, alle door hem  voor de maatschappij aangevraagde vergunningen.
Ook in het contemplatieve vereenigingsleven is de heer Van Diejen geen  onbekende.Hij was medeoprichter en 10 jaren Iid van de Afdeelingsbank,  medeoprichter en 20 jaren lid van den Kerkeraad. Hij is momenteel de zeer  actieve praeses van de sociëteit. De heer Van Diejen maakte nog den tijd mee,  dat Bondowoso twee societeiten rijk was, een groote voor de Grooten en een  kleine voor de Kleinen. De eerstgenoemd soos had een kwijnend bestaan terwijl de  laatste een welvaren kende waarop weinig van haar zusterstellingen konden bogen.
De heer Van Diejen wist echter de groote soos op een beter peil te brengen,   waardoor de zgn.  kleine soos of club het spoedig moest afleggen. Het  verdwijnen van deze club beteekende voor Bondowoso een stuk geschiedenis minder,  want in deze soos waren vechtpartijen aan de orde van den dag. Diverse leden  wapenden zich wanneer zij er heen gingen voor het opluisteren van een fuif. In  Soerabaja wist men te vertellen, dat men in de Bondowososche Club op een  speeltafeltje waaromheen 4 hombreurs zaten, vier geladen revolvers zag liggen.  De vele gaten in het zinken dak van de soos zouden kunnen uitwezen, dat de  vuurwapens vaak gebruikt werden.
Zoals wij reeds zeiden is de heer Van Diejen nog altijd praeses van de soos. Het  zou een aardig idee zijn, den heer Van Diejen op 13 dezer bij zijn 25 jarig  tabaksjubileum, tevens te huldigen als oudste lid van de soos.

Johannes had samen met zijn zwager ...... Allaries  een stuk land op de Molukken dat ontgonnen moest worden voor een plantage. Een  jongere broer van hem is daar met zijn vrouw na de Eerste Wereldoorlog heen  getrokken en is aan de ontginning begonnen. De jongere broer en zijn vrouw zaten  daar echter te geïsoleerd en konden het werk niet aan. Een en ander is in de  familie nogal uit de hand gelopen en heeft zelfs tot processen geleid tussen de  twee broers.Een en ander is beschreven in een boek dat een aantal jaren geleden  is uitgekomen. Het wel en wee van de familie wordt daar uit de doeken gedaan en  dan vooral het leven van de jongere broer en zijn vrouw. De titel van het boek  is Ibu Maluku. The Story of Jeanne van Diejen, geschreven door Ron Heynneman.

Op 7 december 1941 bombardeerden de  Japanners Pearl Harbor. 's  Morgens om half zeven  hield de gouverneur-generaal een toespraak op de  radio waarin het dit vertelde. Dit had tot gevolg dat behalve de U.S.A. en Engeland ook Nederland en dus ook  Nederlands-Indië in oorlog waren met Japan.  In Azië waren het  de Japanners, die vanaf januari 1942 hun aanval richtten op Nederlands- Indië.  De verdediging van Indië steunde vooral op de Koninklijke Marine en het  Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Het KNIL beschikte over 68.000  grotendeels inheemse militairen; de hulpformaties bestonden uit 53.000 man.
Na de verloren zeeslag op de Javazee op 27-28 februari 1942 moesten de   strijdkrachten op 8 maart capituleren   en moesten alle militairen in de kazerne afwachten wat de Japanners   zouden beslissen. Twee dagen later moesten zij  hun geweren   inleveren en mochten ze de kazerne niet meer  uit. Zij waren krijgsgevangenen. De Japanners hadden hiervoor geen begrip. Zij vonden  het heel vreemd, soldaten werden geacht   zich dood te vechten, overgeven hoorde niet. De Nederlandse soldaten werden dus met de   grootste minachting door ze behandeld. Er was een Conventie van Genève   over de behandeling van krijgsgevangenen, maar die had Japan nooit   ondertekend. Op de dag van de capitulatie verschenen de Javanen in   feeststemming in hun beste kleren   op straat. De Japanners hadden als leus: "Azië voor de   Aziaten".
De eerste drie maanden gevangenschap verbleven de  militairen in hun eigen kazerne. Het regime was in het begin niet erg streng. 's   Middags mochten  vrouwen en kinderen van de   gevangenen hen bezoeken. Je mocht ook brieven  meegeven. Al snel werden  de bezoekuren korter en minder frequent en na ongeveer een maand werden ze  helemaal afgeschaft. Brieven versturen werd toen   veel lastiger. Het kon alleen nog maar via het corvee dat dagelijks de   stad in moest om voorraad voor de keuken te halen. Brieven   versturen was verboden en  als er iemand betrapt werd, volgde er  een afranseling.  
Kort na de Nederlandse capitulatie, begon in maart 1942 de gevangenneming  cq internering van Nederlandse mannen (en oudere jongens) toen prominenten,  bestuursambtenaren en politiefunctionarissen in de gevangenissen werden  opgesloten. In Batavia werden zij in de gevangenis Struiswijk  opgesloten, in Bandoeng in de Soekamiskin-gevangenis. In de maanden nadien  volgden de overige totok-mannen tussen 17 en 60 jaar, voor zover zij niet reeds  in krijgsgevangenschap verkeerden. Zij werden o.a. verzameld in de kampen  Struiswijk en ADEK in Batavia, in Kedoengbadak bij Buitenzorg, en in het Lands  Opvoedings Gesticht (LOG), Stella Maris, het Palace Hotel, Zeelandia, en de Dick  de Hoogschool in Bandoeng. In Bandoeng werden ook oude en zieke Europese mannen  en hun gezinnen in de kleine Ramawijk ondergebracht.
De massainternering van totok-vrouwen, kinderen en oude mannen begon in oktober  1942, het eerst in Batavia. Als interneringslocaties voor de Nederlandse vrouwen  en kinderen in Batavia werden de wijken Tjideng en Kramat, en later ook Grogol  gebruikt.
Johan overleed op 29 juli 1945 in Batavia, kamp   Mater Dolorosa. Het klooster stond aan de Pasarstraat  122 (tegenwoordig  Raya Jatinegara Barat 122) in het zuiden van Batavia.

Klik  hier voor een kaart van dit kamp.

In de periode dat hij hier verbleef, mei-oktober 1945, was het klooster een burgerkamp. Er verbleven tussen de 1000 en 1300 geïnterneerden. Hiervan overleden er 276, w.o. Johan.
Vanaf mei 1945 werden zieke en oude mannen uit de mannenkampen in Bandoeng en Tjimahi overgebracht naar dit klooster van de Congregatie van de Goede Herder. Zij kwamen per trein aan en werden in open vrachtwagens van het station naar het  klooster gebracht. De meeste van hen waren lopende patiënten. Bij aankomst zagen  ze er slecht uit: bijna geen kleding, ongeschoren, lang haar, holle gezichten. Het sterftecijfer was hoog: gedurende de maanden juli en augustus stierven er 10  à 12 jongens of mannen per dag.
De verpleging was in handen van de nonnen uit het klooster en een aantal nonnen die uit kamp Kramat naar het klooster waren overgebracht.
De medische zorg werd verleend door de staf van het nabijgelegen Sint-Vincentius, het algemene kampziekenhuis in Batavia. Beide hospitalen maakten deel uit van  een Japanse algemeen medische dienst voor de kampen en stonden onder één  geneesheer-directeur.

Commandant: kpt. dr. Mitsufuji Yasuteru
Hoofdbewakers: Yamamoto Eiji; Kamura
Bewaking: Koreanen; heiho's
Kampleiding: dr. H. Hogerzeil; mw. dr. Brederode; zr.  Bank ("De directrice")
(Bron: Indische kamparchieven)
 
Met dank aan Theo-Ton van Diejen en leden van SVF, m.n. Ludmilla van  Santen-Bergmaier
Terug naar de inhoud