Noodziekenhuis in Neerijnen - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Noodziekenhuis in Neerijnen

Gemeente West Betuwe > Kamp Neerijnen
Het noodziekenhuis in Neerijnen in het najaar van 1944
 
SS Obersturmfuhrer Oskar Pahnke, commandant van de Waalinie in Zaltbommel, werd erg nerveus de dagen voor de zgn. Dolle Dinsdag. Op 6 september 1944 om 12.00 uur 's middags kregen de inwoners uit Zaltbommel zelfs het bevel om de stad voor 15.00 uur te ontruimen. Voor zover bekend is het de enige stad in Nederland, die om die reden werd geëvacueerd. Er ontstond dan ook een paniekerige toestand, waarbij de inwoners er niets voor voelden om over de verkeersbrug naar een onbekende bestemming naar het noorden te trekken. Veel Bommelaars trokken dan ook in grote getale de dorpen in de Bommelerwaard in.
 
Wat moesten de zieken die thuis in bed lagen of verpleegd werden in het Grote Bommelsche Gasthuis? En wat de vaak slecht ter been zijnde bejaarden in het Oude Mannen en Vrouwenhuis op de Nieuwstraat en die van Noodziekenhuis Waalzicht, dat was bewoond door mensen, die vanuit een bejaardentehuis uit Gravenzande aan de kust naar Zaltbommel waren geëvacueerd. Ook mogen daarbij niet vergeten worden de hulpbehoevende ouderen, die niet in staat waren zich zelfstandig te verplaatsen.

Barakkenkamp
 
Dr. Hellinga (1906-1991) was van 1935 tot 1945 werkzaam als huisarts in Zaltbommel. Hij zag op die zesde september na snel beraad maar één 'geschikt' onderkomen. Dat was het kamp Neerijnen. De daar gebouwde barakken, keuken en watertoren waren immers door de Duitsers verlaten. De Wehrmacht beschikte over de sleutels, maar was ‘niet in de buurt', dus werd het maar opengebroken.
Het kamp was in opdracht van de Duitsers gebouwd om dienst te doen als klein concentratiekamp. Het omvatte vier barakken met een aparte keuken en het kamp was voorzien van een kleine watertoren. Er was verder geen licht, water, stoelen, tafels of brandstof. Potten, pannen en eetgerei ontbraken eveneens. Er waren natuurlijk ook geen bedden of ledikanten.
 
Teruggekomen van zijn missie kwam de hulpverlening meteen op gang. De plaatselijke huisartsen, dr. Bartlema en dr. Hellinga, namen het voortouw en verzamelden in het Gasthuis verpleegkundigen en een net gediplomeerde groep EHBO-ers.
Het vervoer van de ca. 200 personen naar Neerijnen was uitermate lastig. Men mocht van de Duitsers geen gebruik maken van de verkeersbrug over de Waal.
Door bemiddeling van de politie lukte het een woonschuit met sleepboot en motorboot te vorderen voor vervoer van zieken en invaliden naar kamp Neerijnen. Zo'n ark lag vol met op de vloer zittende of liggende mensen. Een stoombootje trok de ark over de Waal naar het haventje bij de steenfabriek te Opijnen. Na enkele overtochten waren alle betrokkenen overgebracht. Van daaruit kon met hulp van vele vrijwilligers met paard en wagen snel doorgereisd worden naar Neerijnen. Om 24.00 uur was iedereen ondergebracht.


Waterleiding en riolering
 
Vervolgens was het zaak zo snel mogelijk orde in de chaos te scheppen. In het kamp werd het werk voortvarend aangepakt. Zo begon ondermeer direct een werkploeg met de aanleg van waterleiding en riolering. Hiervoor gebruikte men gereedschap en materiaal, dat beschikbaar was gesteld door de Maatschappij Meijers Scheepswerf te Zaltbommel. Voor de waterleiding werd een handpomp geplaatst, waarmee door voortdurend pompen het kamp van voldoende water kon worden voorzien. De elektriciteit kwam vla een noodleiding vanaf kasteel Neerijnen. Dat was echter maar van korte duur, omdat op 19 september 1944 de stroomtoevoer vanuit de Centrale in Nijmegen, waar toen de luchtlandingen plaats hadden, ophield. Daarna maakte men noodgedwongen gebruik van kaarsen, carbid en butagas. De riolering werd vervangen, omdat die niet deugde en er werd een schuilkelder ten oosten van het noodhospitaal aangelegd, die in geval van nood ruimte bood aan tweehonderd personen. Voor eventuele brandbestrijding was er een brandploeg met voldoende blusmiddelen en het terrein werd constant bewaakt door twee dag- en twee nachtportiers. Voor de brandstofvoorziening was door de burgemeester van Waardenburg een stuk bos aangewezen, dat onder handen werd genomen door een ploeg houthakkers. Een grote zaag werd daarbij aanvankelijk aangedreven door een automotor, die zijn energie ontleende aan een gasgenerator.
Het zo noodzakelijke water gingen de hulpverleners te voet oppompen bij omliggende boerderijen of bij het kasteel van de Baronesse Van Pallandt, maar het gebeurde maar al te vaak dat de teilen op de terugweg voor de helft waren leeggeklotst. In de daarop volgende dagen kregen enkele mensen toestemming om met de wagens naar Zaltbommel te pendelen om matrassen, bedden, dekens en lakens, alsmede medische apparatuur, medicijnen, verband, po's. etc uit het Gasthuis te halen.
Voedsel was er weliswaar voldoende, maar het was wel erg eenzijdige kost. Het eten bestond uit: aardappelen, appels en peren. Melk werd gekocht bij de aangrenzende boeren Kool en De Vor.

Zieken op stro
 
In de barakken was de legering zeer primitief. De patiënten lagen op stro dat op de houten vloeren was uitgespreid. De timmerploeg begon al vlug na aankomst met het maken van houten kribben. Na verloop van zes weken waren die in elk geval gereed voor de ouden van dagen.
In barak A, de personeelsbarak, waren o.m. een recreatiezaal voor de medewerkers, een kamer voor tbc-patiënten, een kraamkamer en een administratiekamer.
In de oostelijke barak B waren de bejaarden uit 's Gravenzande en een aantal ouderen uit Zaltbommel ondergebracht, terwijl de ziekenbarak C was onderverdeeld in mannen- en vrouwenkamers. Verder waren er nog een keukenbarak, een polikliniek en een operatiekamer en ook nog difterie- en tyfusafdelingen, een timmerloods en een ruimte om de was te drogen.
Ten oosten van het kamp werd een schuilkelder aangelegd, die was scherf- en granaatvrij en voldoende om er 200 personen in onder te brengen.
De leiding was in handen van de Bommelse huisartsen Hellinga en Bartlema. De eerste deed de buitendienst en de tweede de zieken in het kamp en het chirurgische werk.
Dr. H.S.D. Bartlema, destijds waarnemend huisarts in Zaltbommel, had de dagelijkse leiding van het kamp. Hij voltooide zijn studie in 1941. Hij was geboren in het toenmalige Nederlands-Indië en wilde daarheen terugkeren. Om zijn taak in de “rimboe", waar ziekenhuizen nauwelijks bereikbaar waren, beter te kunnen vervullen, besloot hij zich breder te oriënteren binnen allerlei medische specialisaties. Vandaar dat hij assistent werd in Amsterdam en Deventer op afdelingen van chirurgen, internisten, gynaecologen etc. In maart 1944 liep hij een longontsteking op en toen hij in augustus weer redelijk hersteld was, bleek hij ook aan ondervoeding te lijden. Met het oog op de komende winter adviseerde men hem niet in Amsterdam te blijven, maar ter aansterking een baan te zoeken op het platteland. In een medisch vakblad ontdekte hij een advertentie waarin voor langere tijd een waarnemer werd gezocht voor een „huisartsenpraktijk in een kleine stad in het centrum des lands". Het was de praktijk van de Zaltbommelse huisarts dr. Stehmann, die door difterie was geveld. Op 22 augustus 1944 kwam dr. Bartlema naar Zaltbommel en een week later volgde zijn echtgenote.
Naast de beide artsen, was er een medisch student die Van Lunzen heette. De directrice van het Gasthuis, zuster Bakkenes, met haar verpleegkundig personeel, twee gestrande diaconessen van elders en de ploeg EHBO-ers.

De leiding van het noodziekenhuis Neerijnen:

De kampcommandant:     G.A. 't Hart
Plv. kampcommandant:    A.E. van Mourik
Chirurg:                              H.S. Bartlema (Algemene leiding)
Arts:                                    G. Hellinga
Transportleiding:               G. Wijk

Hoofdzusters:
Zr. Bakkenes
Zr. Brouwer

Keukenleiding:
Mej. Biesheuvel
Mevr. Soos

Leiding technische dienst:
Hr. Thoben

Administratie:
Hr. Stemfoort


Baby's

Onervaren als hij was, werd hij in het kamp belast met alle chirurgische taken, want er werden regelmatig gewonde patiënten binnengebracht vanwege de bombardementen en beschietingen in de omgeving. Velen konden met succes door hem worden behandeld. Breuken werden door hem veelal zonder licht of met flauw licht op gevoel onderzocht en met behulp van betonijzer gespalkt. Soms mocht hulp niet meer baten. De overledenen werden met paard en wagen naar de begraafplaats in Waardenburg gebracht en daar begraven. Dokter Hellinga: 'Het waren er zoveel dat het paard automatisch liep naar de ingang van de begraafplaats.'
Op enig moment deed de situatie zich voor dat een vrouw die op het punt stond van bevallen, werd binnengebracht. Een keizersnee was noodzakelijk, maar Bartlema had deze nog niet eerder verricht. Nu wilde het toeval dat de echtgenote van Bartlema ook in het noodhospitaal verbleef en eveneens moest bevallen. Afgesproken werd dat de vroedvrouw haar zou begeleiden. En zie, net voor de operatie begon werd hem medegedeeld dat hij vader van een zoon was geworden.
Op een avond paniek. Een kraamvrouw was volslagen overstuur, want er zaten "pietjes" in haar haar. De arts probeerde haar uit te leggen dat dit geen blamage was, maar in de gegeven omstandigheden te verwachten. Ja, maar bij u houwen ze niet", was het snedig commentaar, doelend op de schedel van dr. Bartlema die reeds toen sterk kalend was. Lakens werden daarop aan repen gescheurd en in petroleum gedrenkt. De daarvan gevormde hoofdkapjes voldeden uitstekend, ook al was de stank ondraaglijk.
De eerste operatie was een acute blindedarmontsteking. De keuken, die als operatiezaal moest dienen, werd ontruimd en gereinigd met lysol. De pannen op het fornuis, waarin tot voor kort de soep stond te trekken, werden geleegd in wasketels en geschikt gemaakt om instrumenten te koken. Operatiejassen waren er natuurlijk niet, maar in ketels werden lakens met formalinetabletten behandeld, waardoor de daaruit gevormde kleding weliswaar redelijk steriel was, maar waarmee de mensen operatieteam op spookachtige verschijningen geleken, die een de ogen prikkelende geur verspreidden. Aan kop- en voeteneind van de "operatietafel" stonden gaslampen. Die gaven een goede algemene verlichting, maar je kon er niet mee manoeuvreren, omdat dan het "kousje" kapot zou gaan. Toch moest de arts-chirurg in de aangebrachte buiksnede kunnen kijken om te zien waar het te verwijderen „wormvormig aanhangsel" zich precies bevond. Het probleem werd opgelost door behalve de narcose-zuster en de operatiezuster ook een "knijpkat-zuster" te benoemen. De "knijpkat", een soort dynamo die gedreven door handkracht een bundeltje licht opwekte, voldeed uitstekend aan de gestelde eisen.
Door in de omgeving geëvacueerde vaklieden werden de noodzakelijke voorzieningen aangebracht: leidingen, licht, water. En grondwerkers groeven tussen de uit elkaar gelegen barakken mangaten, omdat er naast het kamp Duits afweergeschut stond opgesteld en men een aanval zou kunnen vrezen. Werd er plotseling alarm geblazen, dan dook je daarin om pas dan tot de ontdekking te komen dat het gat ofwel halfvol water stond ofwel reeds bewoond was. Gelukkig is het kamp nooit beschoten, vermoedelijk omdat er op de daken grote rode kruizen waren geschilderd. Geestelijke verzorging werd ondermeer geboden door de Bommelse predikant Ds. Oskamp en pater De Klein, die naar de pastorie te Varik was geëvacueerd. Was zijn aanwezigheid noodzakelijk, dan werd hij daar door een verpleegster bij nacht en ontij afgehaald….. op de tandem.

Stallantaarns
 
Gemiddeld verbleven er in het noodhospitaal honderdzestig patiënten en vijftig man personeel.
Door het personeel werden er lange dagen gemaakt en de nachten bestonden voor velen uit twee-uur-op-twee-uur-af (het stro!) en bezoeken op de zalen en afdelingen moesten gemaakt worden bij het licht van stallantaarns. Langzamerhand kreeg het noodhospitaal wat meer vorm: spoelkeuken, spreekuren voor de artsen, een operatieruimte, een lijkenhuisje, een barak voor besmettelijke zieken en al dat soort van zaken die je in een ziekenhuis nodig hebt. De verwarming werd gevormd door de hoge zwarte-piet-kachels die men uit Bommelse scholen had meegebracht. Per fietsbrancard werden zieken en gewonden uit de omgeving opgehaald. In de keuken zwaaide een lerares van de huishoudschool de scepter en zij bereidde wasketels vol met hete bliksem, want de grondstof daarvoor was volop te verkrijgen omdat de appelpluk juist begonnen was.

Tyfus
 
Inmiddels was in november 1944 in het kamp en de omgeving difterie uitgebroken, later gevolgd door tyfus. Voor deze zeer besmettelijke ziekten werd een aparte barak ingericht, maar ondanks de uiterst hygiënische maatregelen werden de zusters De Bres en Belderbos besmet en zij waren de eerste dodelijke slachtoffers onder het medisch personeel. De helft van het personeel viel uit en er werd hulp aangetrokken uit Tiel, Utrecht en Amsterdam.
 
Slachtoffers vielen er ook onder de patiënten, vooral onder de oudjes. „Die gingen vaak gewoon maar dood, zomaar, zonder dat er een medische verklaring voor gegeven kon worden. In Neerijnen ben ik gaan geloven in het spreekwoord: Oude bomen moet je niet verkassen!"
Via Philips in Bommel wist men aan tabak te komen en die werd in het kamp gedistribueerd, deels om te pruimen, deels om te roken. Omdat er geen vloeitjes te krijgen waren, kreeg men van Van der Garde een zending onbedrukt bijbelpapier, dat zoals bekend uiterst dun is. „Het nare alleen was dat dit niet plakte. zodat je al rokend met alle vingers het rolletje moest dichthouden om te voorkomen dat de kostbare inhoud van de peuk op de grond zou vallen!"
 
Ondanks de primitiviteit kreeg het noodziekenhuis een steeds belangrijkere taak omdat het eind 1944 het enige ziekenhuis was dat vanuit de regio's Tiel, Geldermalsen en de Bommelerwaard te bereiken was. Bovendien kwamen er allengs meer slachtoffers als gevolg van de talloze beschietingen. Om de voedselvoorziening op een redelijk peil te houden was er altijd personeel onderweg. De melk was afkomstig van boeren uit de omgeving. De levensmiddelen kwamen aanvankelijk uit Zaltbommel en later uit de contreien van Tiel en Geldermalsen.

Uitkoken verband
 
Dr. Bartlema had nog steeds contact met zijn oud-collega's van het Binnen gasthuis te Amsterdam en zo kreeg men wel eens het een en ander, ondermeer een grote voorraad van een preparaat dat effectief bleek bij longontsteking en andere aandoeningen. Ook ontving men infuusvloeistof, alsmede de daarbij behorende flessen. Gelukkig hadden die eert lange tuut, zodat het uiteinde na gebruik weer kon worden dichtgebrand om een volgende keer opnieuw dienst te doen. Nadat van iedere kampbewoner de bloedgroep was bepaald, konden diezelfde flessen ook gebruikt worden bij bloedtransfusies. Verband was er in onvoldoende mate, maar dit probleem werd opgevangen door het gebruikte verband uit te koken en opnieuw aan te wenden tot het letterlijk op de draad was versleten. Dat uitkoken was uiteraard vaak een onsmakelijk karwei!
Dr. Bartlema had de grootste bewondering voor de inzet van het kamppersoneel dat lange en zware dagen maakte. Enkelen sprongen er uit: zijn collega Hellinga die het huisartsenwerk voor beiden deed en hem en-passant nog even bijschoolde in het stellen van diagnoses; de heer 't Hart die kampleider was en die, toen het kachelhout op was, eenvoudig een bos van de Baronesse Van Pallandt confisqueerde en om liet kappen; de heer G. Wijk die voor alles een oplossing wist en die men overal kon ruiken sinds hij, toen de tabak op was, onafscheidelijke pijp stopte met gedroogde klimopbladeren; de keukenploeg onder leiding van mevrouw Soos die haar leven tot dusver had doorgebracht achter de toonbank van haar garen-en-band-winkeltje in de Bommelse Waterstraat, maar die zich hier ontpopte als een geboren maatschappelijk werkster; de operatiezuster Ole en de narcotiseur zuster Bakkenes. De EHBO-sters, de technische ploeg en noem maar op.
 
In november 1944 verslechterde de toestand enorm en wel omdat het kamp onder water dreigde te geraken. Het waterpeil in de sloten werd angstaanjagend hoog, want de gemalen werkten niet meer door een gebrek aan brandstof voor de motoren en het uitvallen van de elektriciteit. Mede omdat rond die tijd de bewoners van Zaltbommel vanuit de evacuatieplaatsen weer naar hun stad terug mochten keren, werd contact opgenomen met de militaire autoriteiten in Zaltbommel. Dit had tot doel de patiënten vanuit Neerijnen naar Bommel terug te mogen brengen.
 
Had de Duitse Wehrmacht indertijd haast om de Bommelaars van huis en haard te verjagen, traag was deze bij de besprekingen over dit onderwerp. De Duitse redenen van hun weigerachtigheid waren ondermeer, dat de waterleiding in Zaltbommel het niet meer deed, omdat er geen elektriciteit voor de pompen was en dat niet al het verzorgende personeel en de ouden van dagen in de stad terug wilden hebben. De leiding van het noodziekenhuis maakte bovendien ernstige bezwaren tegen het feit dat er een vrij zware springlading in de Gasthuistoren was aangebracht. Een doorbraak kwam er toen de Ortskommandant na bemiddeling van de chef van politie, opperluitenant Koopmans, besloot om de springlading uit de Gasthuistoren te laten halen, op voorwaarde dat deze tot op woninghoogte werd afgebroken. (De Duitsers wilden in geval van nood alle hoge gebouwen in de Bommelerwaard laten exploderen om te voorkomen dat deze als richtpunten voor de geallieerde artillerie konden dienen. Een groot aantal bouwwerken zoals kerktorens, fabrieksschoorstenen en molens elders in de Bommelerwaard is eind april 1945 door de Duitsers opgeblazen. Omdat de Waalbrug overdag voor het verkeer was afgesloten, moest de terugkeer naar het Gasthuis 's nachts plaatsvinden. Er werd een compleet draaiboek gemaakt, maar men kon zich daaraan niet houden omdat de Ortskommandant beval dat de gehele operatie binnen drie maal vierentwintig uur moest worden uitgevoerd.

"In de nacht van 28 op 29 november 1944 dreigde er vanwege de zeer hoge waterstand in de Waal een dijkdoorbraak. Het kwelwater kwam almaar hoger. Op 3 december 1944 was het water zo hoog gestegen dat het laaggelegen kamp onder water kwam te staan. Op 9 december werd uiteindelijk toestemming verkregen terug te verhuizen naar Zaltbommel, want daar leek het inmiddels weer veilig te zijn. Er moest gedurende drie nachten terugverhuisd worden. In de derde nacht stond er al vijftig centimeter kwelwater op de toegangswegen naar het kamp. Het werd voorwaar een barre tocht, omdat het weer zeer slecht was en er nauwelijks zicht was. Op de Waalbrug moest nog 'de knik' worden genomen, de plek waar de brug in de uiterwaarden provisorisch was gerepareerd, nadat deze schade had opgelopen ten gevolge van beschietingen door Engelse troepen.
Zo werd dan op 12 december 1944 een punt achter het verblijf in Neerijnen gezet en kwam aan een bewonderenswaardige vorm hulpverlening onder de meest primitieve omstandigheden een einde. Niet door iedereen trouwens want er raakte op de terugweg van alles en nog wat kwijt, ook als gevolg van grijpgrage vingers. Triest is het verhaal van Aleida Belderbosch. Zij werkte als verpleegkundige in Neerijnen en zette zich na terugkeer naar Zaltbommel in voor de verzorging van tyfuspatiënten in de zogenoemde tyfusbarak in Brakel. Totdat zij zelf slachtoffer werd van deze ziekte en overleed op 2 februari 1945, dertig jaar oud. Kasteel Neerijnen dat grensde aan het kamp diende eveneens voor opvang van zieken. Op 27 juni 1944 verhuisden de ongeveer vijftig verpleegden van TBC-herstellingsoord Sunny Home uit Rijswijk naar Neerijnen. Het sanatorium stond onder leiding van het Leger des Heils uit Rijswijk. De gemeente Waardenburg verleende na de oorlog vergunning voor de bouw van vier lighallen in het kasteel."
(Bron: Jaarboek Tabulum Batavorum 2016, geschreven door Cor van Heuckelum)


Eén van de barakken van het toenmalige kamp Neerijnen Foto: Cor de Kock

 
Na de oorlog deed het roemruchte Kamp Neerijnen o.m. dienst als verzamelkamp voor gedetineerden, opleidingsschool voor de geneeskundige troepen, opleidingsinstituut voor de M.E, aannemingsbedrijf en dient het tegenwoordig als opslagplaats voor de Gemeente West-Betuwe.

De gegevens voor dit artikel zijn afkomstig van de heer A.E. van Mourik uit Eindhoven. Deze stelde een verzameling stukken w.o. een conceptverslag over de gang van zaken bij het noodziekenkamp in Neerijnen beschikbaar aan de heer J. van Voorthuizen.
In het  toenmalige Zaltbommels weekblad De Toren zijn in de jaren 1984 en 1988 twee artikelen verschenen over dit onderwerp. Bovenstaande info komt daar grotendeels vandaan.

Terug naar de inhoud