Adriaan Maljers
Gemeente Buren > Verzet in regio Buren
Vervolg van de crossing van Adriaan Maljers naar Opheusden
Nog diezelfde avond ging Adriaan naar zijn contactadres in Amerongen en hield daar een bespreking met Hoogland en enkele andere personen. Doordat de Betuwe onder water stond werd het plan geopperd om de groep geallieerde soldaten bestaande uit 14 man te gaan crossen door de Betuwe naar Dodewaard. Op 1 januari 1945 werd er een verkenningspatrouille uitgezonden om de zaak op te nemen. Die kwam dezelfde dag al terug en vertelde dat alles in orde was en dat het crossen daar geen problemen zou opleveren. Er werd toen besloten dat Adriaan de crossing mee zou maken tot in bevrijd gebied en daar nieuwe orders zou krijgen en dan binnen een dag of 14 weer terug zou komen.
De jongens zouden met twee man tegelijk over de Rijn gebracht worden en dan verzamelen in steenfabriek Van Hesteren en Jansens in Lienden. Als het dan donker werd, zouden ze dan verder trekken.
Adriaan ging toen het laatste weg met Cornelisse, Phorter en kaptein Shelderup. Toen ze op de steenfabriek aankwamen, waren daar ook de verkenner Weine en de gids, welke de weg zou wijzen. Ook zou Berry Melis, een ondergedoken Tilburger en ondergrondse werker, meegaan. De gids was ter plaatse goed bekend en werkte al lang bij de ondergrondse. Voor Adriaan en Berry was de weg onbekend.
Volgens de gids was het een kwestie van enkele uren voor ze er doorheen zouden zijn. De geallieerden zouden al in Opheusden zitten en zij zouden de groep dan een eindje wegbrengen en wanneer ze dan het eerste uur niet hoorde schieten, waren ze erdoor. De hele groep bestond uit 14 soldaten en vijf Hollanders. De omstandigheden waren prima: donker en mistig tegelijk, dus beter kon het niet. De weg was door de vorst wel zeer glad. Na ongeveer een uurtje stootten ze op de eerste Duitse patrouille. Ze doken weg en de Duitsers liepen voorbij. Even verderop gebeurde dat weer. Toen kwamen ze bij een open vlakte aan die ze moesten oversteken en dan waren ze bij de uiterwaarden van de Rijn. Toen ze de ijsvlakte overgestoken waren, bleven ze even staan om op adem te komen. Berry en Adriaan liepen voorop, maar wisten niet precies hoe ze moesten lopen en verzochten ze de gids om voorop te komen lopen. Er kwam echter geen reactie en na een kort onderzoek bleek de gids met een ondergedoken Pool niet meer aanwezig te zijn. Nu stonden ze er alleen voor in en vreemd gebied vol met landmijnen.
Teruggaan kon ook niet meer, omdat ze al door teveel Duitse posten heen waren en om die reden moesten ze wel vooruit. Er werd toen besloten om langs de uiterwaarden op te trekken naar Opheusden en dan een paar km. boven Opheusden het terrein in te gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Ze waren gevorderd tot op ongeveer twee km. boven Opheusden toen ze besloten de dijk op te gaan, toen er opeens op zeer korte afstand het vuur op hen werd geopend. Ze vluchtten links en rechts van de dijk het terrein in. Adriaan liep met vijf Canadezen, waaronder kaptein Shelderup, de kant van Opheusden op, dwars door ondergelopen land over ijs en door water. De Duitsers schoten steeds lichtkogels op hun af, waardoor ze in het licht kwamen te staan, waarna ze dan met scherp schoten. De vluchtende groep was alleen bewapend met een sten en enkele pistolen. Ze schoten terug, maar waren al snel door hun munitie heen. Adriaan trok met vijf andere jongens steeds verder het terrein in. Dit duurde zo ongeveer een uurtje dat ze onder vuur voorttrokken. Het was voor hun duidelijk zichtbaar dat ze op de laatste linie gestuit waren.
Op een zeker ogenblik zag Adriaan in het licht van de afgeschoten lichtkogels het station van Opheusden. Hij dacht dat hij gered was, want volgens de laatste inlichtingen was Opheusden in Engelse handen. Hij zag een brug en ging als eerste deze brug verkennen. Toen hij midden op deze brug stond, werd hij gesommeerd de handen naar boven te steken en zag dat hij omsingeld was door ongeveer zes Duitsers.
Adriaan werd gevangen genomen en zou ter plaatse de kogel hebben gekregen als er op dat moment niet een Canadees in burgerkleding werd opgebracht, die ook bij onze groep hoorde. Op de vraag uit hoeveel personen onze groep bestond, gaf Adriaan geen antwoord. Hij werd daarop met nog twee Canadezen overgebracht naar een wacht en daar gefouilleerd. Er werden enkele brieven bij hem gevonden, die hij moest meenemen. De drie rolfilms, die hij in zijn smokkelzak had en waarop de stelling stond, hadden ze niet gevonden. Hij zag kans die de volgende dag te verbranden en dat was voor hem een hele geruststelling.
Ze werden met zijn drieën te voet naar Velp vervoerd. Toen ze daar aankwamen, stopte er een auto waaruit andere militairen uit zijn groep uitstapten. Adriaan kreeg toen een moment de gelegenheid om enkele woorden met de jongens te wisselen en deelde hun direct mee dat zij onder geen enkele omstandigheid mochten vertellen dat zij hem eerder hadden gezien. Dat hebben ze dan ook tot het laatst toe volgehouden.
Adriaan werd verhoord door een Nederlander, die hem het een en ander vroeg. Hij had ondertussen een aardig verhaaltje verzonnen en dacht dat wanneer ze er in zouden trappen, het alleen zijn hoofd zou kosten. Helaas trapte de ondervrager er niet in en bedreigde hem dat wanneer hij niet iets aannemelijkere wist te vertellen, hij overgeleverd zou worden aan de Gestapo,
De volgende dag werd Adriaan inderdaad overgebracht naar de Gestapo te Velp en daaraan een gruwelijk verhoor onderworpen. Er waren dagen bij dat er meer slaag dan eten bij kwam. De tweede dag van verhoor hebben ze hem op een stoel vastgebonden en onder zijn voeten brandende kaarsen gezet. De ondervragers wilden steeds weten waar die geallieerde soldaten hadden gezeten en als Adriaan daar een redelijke verklaring voor wilde geven en de illegaliteit zou verraden, dan was er voor hem nog wel een uitkomst. Het was natuurlijk de bedoeling dat wanneer hij zou verklaren dat de zeven overgebleven geallieerde soldaten al drie maanden door hem waren verzorgd en dat het terroristen waren. Dan konden ze tegelijk met hem tegen de muur worden gezet. Ondanks de martelingen noemde hij geen adres of naam, welke zo een aanwijzing zou wezen voor verraad.
Na drie weken in Velp te hebben vertoefd werd hij met de zeven geallieerden overgebracht naar de strafgevangenis Wolvenplein in Utrecht. Daar werden ze overgegeven aan de Geheime Veldpolitie, welke hem weer verhoorden. Hij verbleef daar drie weken en er werd hem toen meegedeeld dat hij ter dood veroordeeld was en op transport werd gesteld naar de vernietigingskampen in Duitsland.
De zeven jongens hadden volgens de Duitsers de waarheid gesproken en gingen nu naar een krijgsgevangenkamp toe. Adriaan had echter gelogen en werd ter dood veroordeeld. Vervolgens werden ze toen met zijn achten op een vrachtauto geladen en gingen naar Doetinchem waar ze midden in de nacht bij de gevangenis De Kruisberg gelost werden. Adriaan werd alleen in een cel geworpen en moest afwachten wat er verder zou gebeuren. De volgende morgen werd hij er weer uitgehaald om zich te wassen. Terwijl hij dat deed, kwam er nog een andere gevangene aan die dat ook wilde doen. Adriaan vroeg hem direct wat voor instelling het daar was en kreeg als antwoord dat “daar om de 3 weken een transport met terroristen naar Duitsland gebracht werden en dat juist de vorige dag een transport was vertrokken”.
‘s Middags werd hij op het administratiebureau geroepen en moest zijn naam opgeven. Hij deed alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, maar gaf een geheel andere naam op dan die er op het proces-verbaal van hem vermeld stond. Hij kon toen weer naar de cel en werd ingesloten.
Na drie weken werd hij weer door een SS’er uit zijn cel gehaald en naar het bureau gebracht, omdat hij een verkeerde naam had opgegeven. Hij verklaarde toen met een ernstig gezicht dat niet waar was. Toen liet de Duitser hem een persoonsbewijs zien, dat in beslag was genomen tijdens zijn arrestatie. Adriaan vertelde hem dat die papieren vals waren en dat hij daarvoor ook was opgepakt en was overgebracht naar de gevangenis De Kruisberg. De SS ‘er geloofde hem niet en vertelde hem dan hij nogmaals zou worden verhoord. Hij werd weer naar zijn cel gebracht en na vijf weken werd hij in verband met de vergevorderde oorlogstoestand, ineens in vrijheid gesteld. Adriaan was toen te zwak om te werken en kon, omdat hij nauwelijks kon lopen ook niet naar de andere kant van de rivier de IJssel. Hij dook direct weer onder bij een boer in de omgeving en heeft daar tot een week na de bevrijding gezeten. Toen ze werden bevrijd door het Canadese leger is Adriaan naar Nijmegen gegaan en vandaaruit naar Tilburg.
Tijdens zijn gevangenschap maakte Adriaan kennis met nog enkele geallieerden, waaronder de Kaptein Coslett. Tijdens het luchten heeft hij verscheidene malen met hem in stilte enkele woorden gesproken. Samen gingen ze ook een keer op ziekenrapport bij een Duitse dokter, omdat ze beiden enigszins last van schurft hadden. Dit was hoofdzakelijk te wijten aan de vervuiling van hun ondergoed, want zij waren de enigen die in maanden geen verschoning hadden gekregen en ook niet in de gelegenheid werden gesteld om hun kleren te wassen. Ook kreeg Adriaan ontzettende last van kleerluizen, die met honderden in zijn kleren zaten en er met geenmogelijkheid meer uit te krijgen waren.
De zeven Canadezen welke met hem tegelijk waren gearresteerd en overgebracht naar Doetinchem, zijn na een verblijf van ongeveer 14 dagen in Doetinchem doorgezonden naar een Krijgsgevangenenkamp in Duisland. Na de bevrijding hoorde Adriaan van de inmiddels majoor geworden Shelderup, dat hij met de crossing wonder boven wonder met nog drie anderen erdoorheen was gekomen. Berry Melis had zich kunnen redden door de Rijn weer over te zwemmen. Hij vertelde dat het hele transport geslaagd was en dat de jongens na die slechte periode allemaal in Engeland zaten om op te knappen. De namen van die jongens wist Adriaan helaas niet meer. Hij had ze veiligheidshalve ook maar niet genoteerd, in geval van een eventuele Duitse overval, die je als verzetsstrijder altijd kon verwachten. Hij wist nog wel enkele namen o,a.: De Grootmajoor Shelderup van het Canadese Scottisch Regiment, die op 2 januari bij de crossing was met nog drie andere jongens van zijn regiment is uiteindelijk toch in bevrijd gebied gekomen. Tezamen met de bemanningsleden B. Phorter en Harry Zwarchz en de Canadese parachutist B. Schell,1017 Mc.Lisch Avenue uit Ardmore, Oklahama (U.S.A.) die was gesprongen bij Eindhoven. Als laatsten van de paratroepen van Arnhem waren daar nog:
J. Lynch, 56 Stanley, St Tierfield, Liverpool 7 te Engeland,
W. Prince, 4 Olive Grove, Hulme, Manchester 15. De laatste drie werden door Adriaan uit het ziekenhuis te Utrecht gehaald. Hij heeft ze daarna opgevangen en in de omgeving van Langbroek ondergebracht. De Canadees is toen gecrost over de Betuwelijn en goed overgekomen.
Adriaan kon niet precies alle dingen opnoemen welke hij voor het geallieerd personeel had gedaan. Buiten de pilotenhulp om verzorgde hij een inlichtingendienst, die belangrijke berichten verzamelde, die dan verder door Piet de Springer werden verzonden. Hij zei daarover het volgende: “Voor een buitenstaander was dat misschien niet bijzonder, maar voor ingewijden in ons werk betreffende het verzorgen van geallieerd personeel tijdens de bezetting, zullen weten dat dit nu niet bepaald een plezierig baantje was. Het vergde veel van een mens en je wist dat als het noodlot je trof, dat het dan je kop kosten.”
Het meest werkte hij samen met Piet de Springer en Eddy uit de Veluwe was hem ook niet onbekend. Met de ploeg in Amerongen raakte hij in december 1944 in contact. Voor die tijd had hij wel Geallieerden ondergebracht bij Christiaan Cornelisse in Amerongen. Op 20 november bracht hij vanaf dat adres midden op de dag een transport van 12 Geallieerden naar de Veluwe.
Met Luuck van Loenen had hij op gebied van pilotenzorg praktisch nooit samengewerkt. Dat regelde hij allemaal met Piet de Springer. Bij de plaats Hoogland had hij in december 1944 alleen zes Canadezen ondergebracht. Wel had hij van Luuck eens enkele personen meegenomen, die ook naar de overzijde moesten worden overgebracht en waar Luuck toen geen raad mee wist. Bij andere transporten had hij Luuck ook nooit ontmoet, noch overdag noch ’s nachts.
Na de oorlog zei hij over deze periode het volgende: “Ik hoop dat ik hiermede genoeg en duidelijk beschreven heb in het kort de dingen welke ik tijdens de bezetting voor het geallieerd personeel gedaan heb. Wanneer ik niet gearresteerd was geworden, had het natuurlijk nog meer kunnen zijn, maar ik hoop dat niet vergeten wordt dat ik in dienst van de geallieerden bij een crossing gearresteerd ben en terdoodveroordeeld werd tot transport naar de vernietigingskampen. Dat door mij gevangenschap, mijn geestelijk gestel een klap gehad heeft en mijn gezondheid ook niet meer is als vroeger. Tevens wil ik hierbij nog vermelden dat door mij voor al mij werkzaamheden nooit een cent is ontvangen noch van de Engelse, noch van Canadese zijde.”
Adriaan was met dit werk veel kwijtgeraakt o,a, kleding en schoeisel. Hij kreeg een keer bij een uitdeling een rijwiel en een lap stof voor een overjas, plus een voedingspakket. Zijn ergste gemis was toen nog een lap stof voor een kostuum, omdat hij dat niet meer bezat.