Pegasus I en II pilotenescapelijn
Gemeente Buren > Verzet in regio Buren
Pegasus I en II
In de herfst van 1944 ontstond een nieuw Nederlands woord. De geallieerden waren het zuiden van Nederland al binnengedrongen, maar boven de grote rivieren waren de Duitsers nog steeds aanwezig. Verzetsgroepen hielpen mensen van bezet naar bevrijd gebied en dit werd ‘crossen’ genoemd en degenen die deze mensen op deze tocht begeleidden, werden ‘crossers’ genoemd.
Nadat de geallieerden de Slag om Arnhem hadden verloren, zagen Canadese genietroepen in de nacht van 25 op 26 september 1944 kans ten oosten van Driel met talrijke boten zo’n 2200 para’s terug over de Rijn naar het bevrijde zuiden te brengen, maar ruim 300 man konden niet meer mee. Ze zaten opgesloten op de noordoever van de Rijn en velen gingen zwerven over de Veluwe en zochten onderdak bij boeren en wachtten op hulp. Het verzet bezorgde hen burgerkleding en had de haast onmogelijke taak om al deze mannen in hun onderhoud te voorzien.
Per toeval kwam er een ontsnappingsroute tot stand, nadat twee geallieerde officieren op de Heuvelrug verzeild raakten en met hulp van crossers de Rijn overstaken en bevrijd gebied bereikten.
De Canadees Leo Heaps en de Brit Alan Kettley, zaten op 25 september 1944 in een trein, die met een grote groep geallieerde krijgsgevangenen naar Duitsland zou vertrekken, maar ze zagen kans vlakbij Apeldoorn uit de trein te springen. Ze waren van plan naar de kust te gaan en dan daar te proberen een boot te bemachtigen om naar Engeland over te steken. Het liep echter anders. Na een uitputtende wandeling kwamen ze op een boerderij terecht en vervolgens bracht de boer hen in contact met iemand van de brigade Veluwe van de Raad van Verzet en via hem met “Captain King”, een Belgische SAS-officier. Deze bracht het duo in contact met verzetsman Jan de Bloois, die ze naar Langbroek bracht. Van hieruit ging hun tocht naar de oever van de Rijn. Vervolgens bracht Henk Kok hen over in een klein bootje en nam ze mee naar ‘Moeke’. Na enkele dagen werden Heaps en Kettley naar Tiel gebracht, waar iemand uit een andere verzetsgroep hen over de Waal roeide. Aangekomen in het bevrijde gebied was Heaps zo enthousiast over zijn vluchtroute, dat hij aan de Engelsen voorstelde alle gestrande airbornes via een dergelijke route terug te halen.
De Canadees Leo Heaps en de Brit Alan Kettley, zaten op 25 september 1944 in een trein, die met een grote groep geallieerde krijgsgevangenen naar Duitsland zou vertrekken, maar ze zagen kans vlakbij Apeldoorn uit de trein te springen. Ze waren van plan naar de kust te gaan en dan daar te proberen een boot te bemachtigen om naar Engeland over te steken. Het liep echter anders. Na een uitputtende wandeling kwamen ze op een boerderij terecht en vervolgens bracht de boer hen in contact met iemand van de brigade Veluwe van de Raad van Verzet en via hem met “Captain King”, een Belgische SAS-officier. Deze bracht het duo in contact met verzetsman Jan de Bloois, die ze naar Langbroek bracht. Van hieruit ging hun tocht naar de oever van de Rijn. Vervolgens bracht Henk Kok hen over in een klein bootje en nam ze mee naar ‘Moeke’. Na enkele dagen werden Heaps en Kettley naar Tiel gebracht, waar iemand uit een andere verzetsgroep hen over de Waal roeide. Aangekomen in het bevrijde gebied was Heaps zo enthousiast over zijn vluchtroute, dat hij aan de Engelsen voorstelde alle gestrande airbornes via een dergelijke route terug te halen.

Wim Kok, zoon van 'Moeke', zei hierover: “We hadden hem ook van de overkant gehaald en hij heeft achter de potkachel bij 'Moeke' piepers geschild. Vervolgens hebben we hem later naar Tiel gebracht. We kwamen toen ook langs de SS, groetten ze vriendelijk en kwamen zonder problemen bij het haventje aan. Wel maakte we met hem de afspraak, dat hij bij een aanhouding niets zou kunnen horen. Zogenaamd doof geworden door een granaatontploffing.”
Het lukte Dobie om in Eindhoven contact te leggen met Luitenant-Generaal Dempsey. Deze gaf meteen de order om de 138 geallieerde soldaten de Rijn te laten oversteken en dat gebeurde op 22 oktober 1944. Dit staat bekend als Pegasus I.

Er zwierven nog altijd veel airbornes op de Veluwe rond en het plan was dat er op 17 november ook een Pegasus II zou komen. De Duitsers kregen er echter lucht van en het mislukte. Sommige militairen die over hadden willen steken, vonden de weg naar hun oude onderduikadres terug, anderen vonden onderdak bij boeren en burgers op de Veluwe. Het leek veiliger om in kleine groepjes te crossen en dit ging voortaan via de verzetsgroepen op de Heuvelrug en Langbroek. ‘Captain King’ gaf dan via zijn zender de namen en legernummers door van degenen die in aantocht waren. De mannen verbleven bij schuiladressen in de buurt en als de dag daar was, staken ze bij Beusichem of Maurik, waar de oversteek het kortst is, de Rijn over.
Op de avond van 16 oktober 1944 overvielen Duitse Wehrmacht soldaten de boerderij De Wildt van Fekko Ebbens. Iedereen die aanwezig was, werd gearresteerd en de boerderij in brand gestoken. Een week later kreeg het Neder-Betuwse verzet opnieuw een zware klap te verwerken toen in de nacht van 22 op 23 oktober de veerdienst van Piet Oosterlee in Tiel werd uitgeschakeld. Piet Oosterlee, Geurt van der zalm en Maarten Noordzij waren in een schuurtje vlakbij de woonboot van Van der Zalm een rubberboot aan het oppompen, toen een Duitse patrouille ze ontdekten.
De arrestatie van de chef staf van de Ordedienst in de Neder-Betuwe, Van Zanten, was de laatste zware tik voor het plaatselijke verzet. Dat was echter zo georganiseerd dat iedere leidingegevnde een platsvervanger had. Zo werd de veerdienst voortgezet door het zgn. Waalcommando, die bestond uit Gijs de Bie en Lee Papo, uit Zennewijnen. Vanwege de evacuatie van de gemeenten Echteld en Lienden verschoven de verzetsactiviteiten zich meer naar het westen: Maurik en Beusichem.