Hr. C.J. van Ingen
Gemeente Buren > Burgerslachtoffers > Lienden
Achternaam: Ingen
Tussenvoegsels: van
Tussenvoegsels: van
Voornamen: Cornelis Jan
Voorletters: C.J.
Geboortedatum: 12-02-1919
Overlijdensplaats: Ohrbeck nabij Georgsmarienhütte, Landkreis Osnabrück
Overlijdensdatum: 08-03-1945
Geboortedatum: 12-02-1919
Overlijdensplaats: Ohrbeck nabij Georgsmarienhütte, Landkreis Osnabrück
Overlijdensdatum: 08-03-1945
Begraafplaats: Noorderbegraafplaats te Hilversum
Gemeente: Hilversum
Provincie: Noord-Holland
Vak: 13
Nummer: 9
Provincie: Noord-Holland
Vak: 13
Nummer: 9
De ouders van Cornelis Jan ("Kees") waren groentehandelaar Dirk van Ingen (1879-1965) uit Lienden en Hendrika Willemina van Ingen (*1886) uit IJzendoorn. Zij trouwden in maart 1914 te IJzendoorn. Ze kregen samen vier kinderen: Hendrika Lamberta (*1914), Adrianus Albertus Willem (*1916), Lamberta Krijntje (1917-2005) en Cornelis Jan op 12 -02-1919. Acht dagen na de geboorte van "Kees" overleed zijn moeder. Zijn vader hertrouwde op 40-jarige leeftijd in november 1920 met de zes jaar oudere Cornelia Koedam (1874-1964) uit Ophemert.
In november 1928 verhuisde dit gezin vanuit Lienden naar de Coehoornstraat 30 in Hilversum.
In november 1928 verhuisde dit gezin vanuit Lienden naar de Coehoornstraat 30 in Hilversum.
Op 23 oktober 1944 hield de Duitse bezetter een razzia in Hilversum, waarbij alle Hilversumse mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar zich moesten melden op het Hilversumse Sportpark. Zij zouden terwerkgesteld worden voor het maken van verdedigingswerken buiten de gemeente en een vergoeding krijgen van 5 gulden per dag, goede kost en rookartikelen. De meeste mannen werden uit hun huizen gedreven en naar het Sportpark gedreven. Opvallend was dat deze Hilversumse dwangarbeiders vooral afkomstig waren uit de arbeiderswijken Over het Spoor en Bloemenkwartier. Toch zijn er ook veel mensen uit de omroepwereld opgepakt, w.o. leden van de toen erg bekende Ramblers. Ze werden vervolgens allen te voet afgevoerd naar Kamp Amersfoort. De volgende dag werden ze in de Amersfoortse Willem III "Cavalerie"kazerne en de Mariastichting ondergebracht. Tijdens het één week durende verblijf in Amersfoort, wist een aantal mannen aan de aandacht van hun bewakers te ontsnappen en naar Hilversum terug te keren. De resterende groep Hilversummers moesten een week in Hamersveld verdedigingsgreppels voor de Duitsers graven. 's Avonds laat op 30 oktober werd deze groep door de Duitsers op de trein gezet en als dwangarbeiders voor de 'Organisation Todt' (de OT, genoemd naar de toenmalige Duitse minister Fritz Todt, de voorganger van Albert Speer) naar Duitsland gevoerd. De OT was verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de oorlogsinfrastructuur, zoals bevoorradingsroutes, vliegvelden en verdedigingswerken.
Vanaf 1943 ging de OT zich in Duitsland zelf door de geallieerde bombardementen noodgedwongen bezighouden met het opruimen van de puinhopen en de wederopbouw van verwoeste industrie- en verkeerscomplexen. In het najaar van 1944 was daar de nood zo hoog gestegen dat de Duitsers in alle grote steden van Nederland razzia's hielden om dwangarbeiders voor Duitsland te ronselen.
Vanaf 1943 ging de OT zich in Duitsland zelf door de geallieerde bombardementen noodgedwongen bezighouden met het opruimen van de puinhopen en de wederopbouw van verwoeste industrie- en verkeerscomplexen. In het najaar van 1944 was daar de nood zo hoog gestegen dat de Duitsers in alle grote steden van Nederland razzia's hielden om dwangarbeiders voor Duitsland te ronselen.
Op het station van Hilversum stond een klein Duits lokaaltreintje klaar. Met 40 man zaten ze in een afdeling voor 24 man. Ze zaten boven op elkaar en daar tussenin moesten ook nog 40 bepakkingen staan. Behoeftes werden via het treinraam gedaan.... Na een treinreis van 35 uur kwamen de Hilversumse dwangarbeiders op 1 november 1944 aan op het station Osnabriick-Eversburg. Daar werden acht wagons afgekoppeld, die doorreden in de richting van Hamm. Het grootste deel van de trein, met daarin 858 man, ging naar Bramsche.
Ongeveer 200 man werd ondergebracht in de Volksschule, een basisschool, en 600-750 man in een barakkenkamp net buiten Bramsche, het zgn. OT-kamp. Nabij deze Lutterdam was nog een tweede kamp, het DAF-lager, waar vnl. Polen en Russen waren ondergebracht.
De leefomstandigheden, w.o. sanitaire voorzieningen waren bij eerstgenoemde kamp erg slecht en het eten erg eenzijdig: vnl. koolraapsoep. Ze sliepen op stro, dat zo weinig ververst werd dat er al spoedig een luizen-en vlooienplaag kwam.
De meeste Hilversummers werden ingezet bij de aanleg van een spoorbaan rond Osnabriick. Dit werk was voor de meesten mannen erg zwaar en bij het minste geringste sloegen de OT-toezichthouders met de knuppel. De bijna dagelijkse bombardementen van m.n. Engelse vliegtuigen, eisten ook veel slachtoffers. De dwangarbeiders hadden van thuis niet genoeg winterkleding en goed schoeisel meegenomen, omdat ze dachten maar enkele weken van huis te zijn.
Ongeveer 200 man werd ondergebracht in de Volksschule, een basisschool, en 600-750 man in een barakkenkamp net buiten Bramsche, het zgn. OT-kamp. Nabij deze Lutterdam was nog een tweede kamp, het DAF-lager, waar vnl. Polen en Russen waren ondergebracht.
De leefomstandigheden, w.o. sanitaire voorzieningen waren bij eerstgenoemde kamp erg slecht en het eten erg eenzijdig: vnl. koolraapsoep. Ze sliepen op stro, dat zo weinig ververst werd dat er al spoedig een luizen-en vlooienplaag kwam.
De meeste Hilversummers werden ingezet bij de aanleg van een spoorbaan rond Osnabriick. Dit werk was voor de meesten mannen erg zwaar en bij het minste geringste sloegen de OT-toezichthouders met de knuppel. De bijna dagelijkse bombardementen van m.n. Engelse vliegtuigen, eisten ook veel slachtoffers. De dwangarbeiders hadden van thuis niet genoeg winterkleding en goed schoeisel meegenomen, omdat ze dachten maar enkele weken van huis te zijn.
Over hun belevenissen verscheen in 1998 onder redactie van Susanne Meyer het boek: "Aufstehen! Kaffee holen!".
Het blijkt dat volgens een klein onderzoekje van de gemeente Georgsmarienhütte Cornelis Jan ("Kees") een tijdlang is opgesloten in het nabijgelegen werkkamp "Augustaschacht" in Hasbergen. Dit staat in de geschiedschrijving bekend als "Gestapo concentratiekamp." In totaal zaten er meer dan 2000 jonge mannen er tussen januari 1944 en april 1945 gevangen. Ze kwamen uit 17 landen, met name uit Nederland, de voormalige Sovjet-Unie, Italië en Polen. Minstens 100 van hen overleefden het gemiddelde van 8 weken detentie in dit kamp niet. De meeste gevangenen waren dwangarbeiders, die hadden geprobeerd te ontsnappen of die niet de vereiste inzet hadden geleverd. De meeste gevangenen werden gedwongen te werken in de nabijgelegen Klöckner-fabriek en moesten puin en onontplofte munitie verwijderen in de stad Osnabrück. Op hun werkkleding stond de afkorting "AZ".
In dit Gestapokamp zaten tevens personen die door hun huwelijk joods waren geworden oftewel half-joden, vakbondsmensen, socialisten, communisten en waarschijnlijk ook leden van de Jehovah's Getuigen.
De gevangenen hiervan waren tevens een afschrikwekkend voorbeeld voor alle meer dan 25.000 mannen, vrouwen en kinderen uit vele Europese landen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten werken in de regio Osnabrück.
Kees werd door verraad opgepakt toen hij bij een boer voedsel ging halen. Hij kwam toen in het zgn. AZ-lager terecht, waar hij barakken schoon moest maken. Deze interne schoonmaakdienst die hij heeft moeten volbrengen, duidt op een slechte conditie en/of verwondingen die Kees moet hebben gehad. De meeste gevangenen hadden hun werk buiten de poort en alleen onder bijzondere omstandigheden mocht men binnen de poorten blijven.
Toen er eens bij een controle een paar strootjes onder een bed werden gevonden, kreeg hij een enorm pak slaag. Die avond werd hij door een Duitse soldaat over de schouder naar de ziekenboeg gedragen, waar hij op 8 maart op 26-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven in Georgsmarienhütte, een plaatsje vlakbij Ohrbeck.
De gevangenen hiervan waren tevens een afschrikwekkend voorbeeld voor alle meer dan 25.000 mannen, vrouwen en kinderen uit vele Europese landen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten werken in de regio Osnabrück.
Kees werd door verraad opgepakt toen hij bij een boer voedsel ging halen. Hij kwam toen in het zgn. AZ-lager terecht, waar hij barakken schoon moest maken. Deze interne schoonmaakdienst die hij heeft moeten volbrengen, duidt op een slechte conditie en/of verwondingen die Kees moet hebben gehad. De meeste gevangenen hadden hun werk buiten de poort en alleen onder bijzondere omstandigheden mocht men binnen de poorten blijven.
Toen er eens bij een controle een paar strootjes onder een bed werden gevonden, kreeg hij een enorm pak slaag. Die avond werd hij door een Duitse soldaat over de schouder naar de ziekenboeg gedragen, waar hij op 8 maart op 26-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven in Georgsmarienhütte, een plaatsje vlakbij Ohrbeck.
Hij is op 13 februari 1952 herbegraven op de Noorderbegraafplaats te Hilversum.
Beide foto's afkomstig van www.gedenkstaetten-augustaschacht-osnabrueck.de/