Onderduikroute Buurmalsen-Tricht - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Onderduikroute Buurmalsen-Tricht

Gemeente West Betuwe > Oorlogsjaren Buurmalsen/ Tricht
Piloten/onderduikersroutes door de Betuwe
door Dirk Jan van de Koppel

Elk jaar op 5 mei  vieren we dat er in Nederland een einde   aan de Tweede Wereldoorlog kwam. Vijf jaar lang was ons land, en ook Tricht, bezet gebied. Vele verhalen zijn hierover geschreven en verteld, maar er zijn nog veel meer verhalen niet of slechts gedeeltelijk geschreven en verteld. Verhalen die zich ook hier, in Tricht, afspeelden. Een daarvan is het verhaal van de vluchtroute die speciaal door het Nederlandse verzet voor neergeschoten geallieerde piloten werd opgezet en die deels dwars door het Trichtse Veld liep.

Toon Beynen
Een van de hoofdrolspelers was Toon (ook wel Teun genoemd) Beynen. Deze Beusichemmer kwam uit een rijke familie en studeerde vanaf 1922 in Delft. Daar werd hij lid van de studentenroeivereniging Laga. Roeien was destijds een echte studentensport. Het bleek een goede keus. Toon Beynen staat te boek als succesvolste Nederlandse roeier aller tijden. Hij won in 1924 tijdens de Olympische Spelen samen met teamgenoot Willy Rösingh een gouden medaille. Samen behaalden ze zes Europese titels en Toon werd maar liefst twaalf maal Nederlands kampioen. In 1928 kwam hij na zijn studie weer in het familiehuis Engelenburg in Beusichem wonen. Daar droeg men hem op handen. Hij richtte de zwem- en voetbalvereniging BZS mede op, maar ook de schietvereniging Willem Tell. Ook was hij beschermheer van   muziekvereniging Excelsior. In de oorlogsjaren was hij commandant van de   Binnenlandse Strijdkrachten in Beusichem. En alhoewel de laatste   oorlogsjaren de staf van generaal Philippi in Engelenburg was gelegerd en Toon en zijn vrouw alleen de beschikking over de keuken en   bovenverdieping hadden, ging Toon gewoon door met zijn activiteiten voor   de ondergrondse. Zijn huis werd, ondanks de Duitse officieren, een doorgangsplaats in de vluchtroute voor piloten die van de Veluwe via de Lek en Waal naar bevrijd gebied voerde.
De Oympische race van Teun en Willy
Zie filmbeelden roeiwedstrijd vanaf 2 min. 59 sec            Zie hier de video van TV Gelderland over Toon Beijnen    

Pilotenlijn
In 1942 ontstond de eerste vluchtlijn voor neergestorte piloten. In dat jaar werden de geallieerde bombardement op Duitsland steeds sterker. Veel van de vliegtuigen vlogen op de heenweg over de Betuwe. Dit omdat de Waal en de Rijn oplichtten in de nacht. Men had toen geen radar tot de beschikking en moest op zicht vliegen. De bommenwerpers werden beschermd door jachtvliegtuigen. Zij probeerden in Duitsland hun doel te bereiken. Waren de bommen eenmaal afgeworpen dan vlogen ze via een noordelijke route terug naar Engeland, in de regel over de Achterhoek. De Duitsers hadden aan de Nederlands-Duitse grens afweergeschut staan. Getracht werd ze op terugweg af te schieten, dat gebeurde niet op de heenweg vanwege ontploffingsgevaar van zo’n bommenwerper vol bommen. Er werden dan ook regelmatig boven de Achterhoek geallieerde vliegtuigen geraakt. Omdat ze op grote hoogte vlogen stortten ze vaak neer in het IJsselmeer. De bemanning probeerde op voldoende hoogte met een parachute eruit te springen. Gezien de afstand kwamen ze meestal op de Zuid-Veluwe terecht, rond Ede, Barneveld en omgeving. Daar werden ze in de bossen opgevangen door boswachters. De meesten Engelsen en Amerikanen hadden maar een woord geleerd: Mussendorp. Een plek in de omgeving van Amersfoort en Leusden. Daar werden ze naar toe begeleid en door een aantal boeren opgevangen om vervolgens geholpen te worden Nederland te ontvluchten.

Pegasus 1
De eerste pilotenlijn die gelegd is om geallieerde piloten terug te krijgen naar Engeland kreeg de naam Pegasus (gevleugelde paard) 1. Vanuit de Veluwe werden de piloten onder begeleiding van mensen uit het verzet in kleine groepjes richting Wageningen gebracht. Als ze opgepakt zouden worden door de Duitsers zou de piloot, als militair naar een krijgsgevangenkamp gaan, zoals afgesproken in het verdrag van Genève. Hier was in ieder geval toezicht van het internationale Rode Kruis. Een gesnapte begeleider van piloten zou het heel wat moeilijker krijgen, maar kwam er nog wel lichter vanaf dan als men met helpen van Joden gepakt werd.
In Wageningen stak men met de pont over. Van 1942-tot begin 1944   was er nog geen bewaking aan die pont. Daarna ging het via binnenwegen langs Heteren naar Oosterhout aan de Waal. Daar was de mogelijkheid om over de Waal gezet te worden. Vervolgens probeerden ze door Brabant, België en Frankrijk naar Spanje te komen. Er zijn gevallen bekend die er 9 weken over gedaan hebben. In Brabant waren veel pastoors en kleine kloosters die aan deze vluchtroute hebben meegewerkt.

Via Wijk bij Duurstede
Na de mislukte luchtlanding bij Arnhem en bezetting en strijd in de Over Betuwe was deze vluchtroute geen optie meer. De route werd verlegd en ging van Amersfoort via Amerongen naar Eck en Wiel om de oversteek te maken. Naarmate de tijd verstreek werden de Duitsers echter   steeds venijniger. De vluchtroute werd nogmaals verlegd, nu via Wijk bij Duurstede naar Maurik. In Wijk bij Duurstede was het pontveer buiten gebruik. Deze was zo lang mogelijk in de vaart gehouden, deels door de zogenaamde Kriegsmarine. Voor de oorlog was er ook een veer van Wijk bij Duurstede naar Maurik, maar dit veer werd in 1940 opgeheven als  officieel veer. Maar te voet en te fiets werd men nog wel met een roeiboot overgezet. Om toch de rivier over te kunnen steken werden   roeiers ingezet die de stroom op de Lek goed kenden. Kende je die niet   dan was het veel te gevaarlijk. Zo werden ook de piloten vervoerd. Van Maurik ging het naar de steenfabriek in Echteld, daar waren ook weer mensen die de Waal over durfden te roeien. In december 1944 probeerden de Duitsers in een poging de Engelsen te verjagen de Betuwe onder water te zetten. Zij hadden echter niet in de gaten dat de dorpen hoger lagen, dus de Engelsen gingen niet weg. Maar er moest wel geëvacueerd worden. Dorpen zoals Ingen, Eck en Wiel, Maurik, Ommeren en Rijswijk kwamen   (deels) onder water te staan. Dat gebeurde twee keer die winter. Maar opnieuw was ook de pilotenlijn verbroken door het onder water staande   land.

Pegasus 2
Toen ontstond een nieuwe lijn, de Pegasus 2. Vanuit Amersfoort, via Doorn naar Wijk bij Duurstede. Ergens tussen Wijk en het Beusichemse  Veer moesten ze proberen de Lek over te komen. Aan de lek stonden twee boerderijen. De een heette Den Oven (genoemd naar de vml. steenfabriek) en was bewoond door de familie Wammes, de andere boerderij heette De Duinen. Hier woonde de familie Vernooy. Bij De Duinen was de Lek doorwaadbaar. In de winter was dat natuurlijk niet zo fijn met de kou. Bovendien waren de uiterwaarden langs de Rijn en de Lek verboden gebied. Dit had te maken met het feit dat door de in 1944 toegenomen bombardementen in Duitsland een groot aantal burgerslachtoffers vielen die deels met het rivierwater naar Nederland kwamen en daar in de   uiterwaarden aanspoelden. Dat wilden de Duitsers liever niet bekend hebben en daarom werden de uiterwaarden ‘spergebied’. Mensen in Beusichem herinneren zich dat op de uiterwaarden aldaar in ieder geval vijf mensen zijn aangespoeld. De enige die toegang tot de uiterwaarden had was dominee De Wit uit Zoelmond. Die mocht met een ‘ausweis’ een of twee keer per dag gaan kijken of er nog lijken waren aangespoeld. Hier maakte men goed gebruik van. Achter boerderij De Duinen stonden veel doornstruiken en hij hing in die struiken een krant of stuk wit textiel als een teken dat de kust veilig was, als er piloten waren om over te steken. Daar vandaan werden ze begeleid naar Beusichem, waar ze werden opgevangen door Toon Beynen.

Via Tricht
In het huis van Toon werden ze verhoord. Om zo informatie te achterhalen over militaire bewegingen. Daarna werden ze door Toon en anderen overgebracht naar boerderij De Laak in Asch. Daar werden ze voorzien van een overal of blauwe kiel en werden via de Kruisweg in Asch, Trichtse veld, en zo lang het kon via het Mariënwaerdse veld naar Beesd gebracht. Toen er niet meer gemalen mocht worden stond het Trichtse veld onder water en kon dat niet meer gebruikt worden. Voor het  vervoer gebruikten ze vaak een oude fiets en er fietste altijd iemand honderd meter voorop als uitkijk. De begeleiders waren mensen uit Asch en Tricht die goed bekend waren. Bijvoorbeeld jachtopzieners en dergelijke. Men heeft wel eens een dag op een eendenkooi kunnen doorgebracht. Men verplaatste meestal ’s avonds en ’s ochtends vroeg. In die schemertijd viel men minder op want dan waren er altijd wel mensen in het veld aan het werk om te melken. Gelukkig waren er niet al te veel   Duitsers in de streek, maar men moest toch altijd goed uitkijken.
Via een rustplaats ergens in het Beesdse veld ging men via Rhenoy   de Linge over richting Herwijnen en daar werd men op de eendenkooi door   kooiker Willem Vroege opgevangen. Deze had contacten met de veerlieden   op de pont Herwijnen-Brakel. Was de kust veilig dan werden ze door Vroege of een ander naar de pont gebracht en kwamen ze in de Bommelerwaard. Werd de Andelse sluis niet bewaakt dan gingen ze   daarover. Was er wel bewaking dan werden ze overgezet bij de steenfabriek de Rietschoof in Aalst. Zo kwam men in Veen, Noord-Brabant, terecht. Daar vandaan werd geprobeerd het bevrijde gebied in Noord-Brabant te bereiken en ging dat niet dan probeerden ze in de Biesbos te komen. Uit de Biesbos vandaan werd tenslotte geprobeerd naar Made of Drimmelen te komen, bevrijd gebied.
Naarmate de oorlog verder verliep probeerden ook burgers vanuit het nog bezette westen van het land (Den Haag, Utrecht en Hilversum) om via de Betuwe in bevrijd gebied te komen. Deze mensen durfden de Lek niet te doorwaden en gingen naar boer Verrips tussen Beusichem en Wijk bij Duurstede. Er was een afspraak van Verrips met zijn overbuurman aan de   andere kant van het water op de Betuwse kant, Goof Wammes. Waren er mensen die moesten oversteken, Verrips kon altijd een man of vier verbergen, dan hing hij de was buiten op een afgesproken manier op zodat duidelijk was dat er mensen de rivier over moesten. Zo hing er bijvoorbeeld tussen allemaal donkere was, een lange witte herenonderbroek op z’n kop.
Schipper Nout uit Rijswijk had zijn schip in de haven van de steenfabriek de Roodvoet in Rijswijk liggen en had met de kraan van de  fabriek de ingang van de haven dichtgegooid met grond, dit opdat zijn boot niet door de Duitsers gevorderd kon worden. Hij had de boot ook half vol water laten lopen zodat het leek of hij gezonken was. Met oog op beschietingen van de steenfabriek woonde hij bij familie in Rijswijk of Ravenswaay. Moesten er mensen overgezet worden, dan gebruikte hij zijn roeiboot die hij onder overhangend hout verborgen hield. Werd Nout gewaarschuwd en de kust was veilig, dan ging hij met z’n boot over in de nacht en haalde de mensen op.

Checken
Zij kwamen op boerderij Den Oven en werden met een tweetal tegelijk gebracht naar het huis van Toon Beynen. Hij had ondanks de Duitse inwoning vaak wel zes tot zeven onderduikers in huis zitten. Dat was ook mogelijk omdat overdag de Duitsers weg waren. De vluchtelingen werden daar aan een stevig verhoor onderworpen. Door oud gedeputeerde Van Koeverden uit Buren, van Beynen en enkele anderen. Om zeker te zijn dat er geen verkeerden, bijvoorbeeld NSB’ers tussen zaten. Als ze geen persoonsbewijs hadden, waarmee namen na te checken waren, werden mensen sowieso niet geholpen op hun vlucht. Aan de hand van papieren werd contact gezocht met de ondergrondse uit de omgeving waar ze vandaan kwamen. Was dit gebeurd dan werden de vluchtelingen naar boerderij de Laak gebracht, waar ze bij konden komen van wat ze hadden meegemaakt. Was er een die snel naar Brabant moest dan werd deze door Van Koeverden   meegenomen (blauwe kiel aan en melkemmer dragend) richting Buren naar de boerderij de Prinsentuin. Vandaar gingen ze als het mogelijk was door  Buren heen (als er op dat moment geen Duitsers waren) en anders buitenom via Asch en Kapel Avezaath naar Wadenooyen. Daar werden ze overgedragen aan Gijs de Bie, de commandant van het Waalcommando. Deze nam ze mee naar Zennewijnen en daar werd als de kust veilig was contact opgenomen met Leendert Papo, die roeide ze over. Ter nagedachtenis hieraan staat   in Zennewijnen nog een standbeeld aan de dijk: ‘De roeier’.
Het monument 'De Roeier' in Zennewijnen is een bronzen beeld van een mannenfiguur. Het beeld is geplaatst op een gemetseld  voetstuk met gedenkplaat. Het beeld staat symbool voor alle verzetsactiviteiten in de Betuwe, voor alle verzetslieden, bevrijders en slachtoffers. Oorspronkelijk was het beeld uitgevoerd in gips en ijzer. Door verwering werd het monument echter aangetast. Daarom hebben de gemeenten Neerijnen en Tiel in 2002 besloten het beeld in brons te laten gieten. Het beeld, dat uitzonderlijke afmetingen heeft, is met speciaal transport naar een bronsgieterij vervoerd en werd op 2 mei 2003 teruggezet   op een aangepaste sokkel.

Flandria en de Steenoven
Er waren ook mensen bij, onderduikers of verzetslieden, die geen goede papieren hadden of niet helemaal vertrouwd werden. Deze werden naar Tricht gebracht. Ze moesten zijn of bij huize Flandria op de  Lingedijk of op de steenfabriek (zie foto). Dit gebeurde altijd in de nacht met nooit meer als twee mensen per begeleider en maar één keer in de nacht. Ze gingen van de Laak via de Achterstraat in Asch tot aan den Akker, een doodlopende weg. Vandaar door een weiland van de familie Van Willigen. Men moest een keer de Groenesteeg kruisen en kwam uiteindelijk aan de Hennisdijk. Hier lag een brug over de Wetering, maar de brugplanken waren verwijderd, omdat de eigenaar bang was dat mensen ze zouden gebruiken om te stoken. Dus men moest over de legger. Vervolgens stak met de Hoogemaatsteeg over, een graskade. Verderop in Buurmalsen kwam men in de Lagemaatsteeg en vervolgens op de Rijksstraatweg uit. Men moest daar schuin oversteken naar de boerderij van de familie Hakkert. Langs die boerderij lag een pad van Reygersfoort. Aan het eind van dat pad lag ook weer een brug   zonder brugdek, alleen balken, en dan stond men in Tricht. Tijdens deze   tocht namen steeds andere mensen de begeleiding over. De Trichtse begeleiders hadden de opdracht om nooit met die mensen over de Meersteeg te gaan. Dit in verband met ganzen die op Reygersfoort liepen en veel kabaal maakten als er iemand langs kwam, en natuurlijk ook voor de diverse waakhonden van boerderijen. Via het land van Reygersfoort werd   westelijk gelopen, soms een klein eindje de Buurmalsense molenkade uit. Totdat ze aan de Leygraafsewetering kwamen. Daar liep men aan de   oostkant langs. De sloten die men onderweg tegenkwam waren makkelijk te overspringen, behalve twee sloten van de polder. Hier lagen spoorbielzen die men gebruikte om ze over te steken. Men bleef de wetering volgen tot ongeveer een 300 meter voor de spoorlijn Utrecht-Den Bosch. Hier was een boomgaard, dit was een perceel dat in 1865 door de spoorwegen was doorgesneden, maar het had een eigen boerenoverweg, zonder bewaking. Via de boomgaard stak men die spoorbaan over. Hierbij moest men heel goed opletten want de spoorlijn werd in opdracht van de Duitsers door burgers verplicht bewaakt tegen mogelijke ‘terroristische’ aanslagen. Uiteindelijk kwam men bij de overweg in de Langstraat. Daar was de wacht   de helft minder en er was ook dikwijls een buurvrouw uit de omgeving aanwezig die keek of de kust veilig was om over te steken. Vermeld mag worden dat bij de oversteekplaats aan de Rijkstraatweg en ook bij de   overweg aan de Langstraat vaak politieman Heijmans aanwezig was om een oogje in het zeil te houden. Vervolgens nam men de Parallelweg Westzijde, om een weiland in te gaan en zo achter een huis (tegenwoordig bewoond door de familie van Vrouwerf) aan de Weistraat uit te komen. Het perceel was een vol gegroeide struikenboomgaard. Men stak de Weistraat over en kwam in een volgend perceel struikenboomgaard, deze was van de familie van Dien uit Tricht. Daarna werd de Middelweg overgestoken en kwam men in de boomgaard van Keij. Op de Lingedijk werd men in de regel opgewacht door mensen van het verzet. Dan werd overlegd waar de vluchtelingen heen moesten, dat was of huize Flandria of de Steenoven. Daar werd men verborgen.

De was werd gedaan
Op Flandria konden ze wat tot rust komen en werden daar door de heer Alberda (directeur van de steenfabriek) en door mensen uit Geldermalsen ondervraagd, om na te gaan of hun verhaal overeen kwam met het verhoor in Beusichem. Klopte het verhaal dan konden ze blijven. Vaak hadden deze mensen weinig kleren bij zich. Ze mochten op Flandria gebruik maken van het bad, de familie Alberda was een van de eerste families in Tricht met een bad, en kregen ze een bed om te slapen. Soms viel het mensen op dat verschillende keren een van de leden van de familie van Blitterswijk van de Steenfabriek met een tasje richting Mariënwaerd fietste. Nu stond aan de Sint Janssteeg een overwegwachterwoning die niet als zodanig in gebruik was maar bewoond werd door een medewerker van een van de boeren op Mariënwaerd. Dit huis was het enige huis in de omgeving waar een serre aan gebouwd was, aan de spoorkant. De bewoners waren de familie Besooyen, en zij deden de was van de vluchtelingen op Flandria. In die tijd werd er eigenlijk maar een keer in de week gewassen, maandag wasdag. Werd er vaker gewassen dan viel dat op. Dan was iemand ziek of er was wat anders aan de hand. De was van de vluchtelingen kon dus niet buiten opgehangen worden. In de serre aan de Sint Janssteeg droogde de was prima en het viel niet op. En zo hadden de vluchtelingen voorlopig weer schoon goed. Meestal was het niet belangrijk om snel overgezet te worden. Was het eenmaal zo ver dan werd men naar Deil gebracht. En via het Deilse en Enspijkse veld ging men de Rijksweg over en werd Rumpt naar Herwijnen gebracht. Daarna werd dezelfde route gebruikt als de Pegasus lijn gebruikte.
Van de Pegasus-lijnen maakten militairen gebruik. De route door Tricht was vooral voor burgers en onderduikers. Het is niet duidelijk of deze route een naam had. De mensen die er aan meegewerkt hebben, hebben er na de oorlog eigenlijk nooit over willen praten.

Uit: Dorpskrant Tricht
Terug naar de inhoud