Fam. Den Duijf uit IJzendoorn - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Fam. Den Duijf uit IJzendoorn

Gemeente Buren > Burgerslachtoffers > Jehovah's Getuigen slachtoffer
 
Over: Arie Jacobus Johan DEN DUIJF (1911-1994) en zijn vrouw Neeltje DE JONG (1911-1993).
 
 
DE MOEILIJKSTE PERIODE VAN HUN LEVEN
 
 
Het verblijf in "Kamp Vught" (september 1942 t/m mei 1943)
 
 
Arie en Nel trouwden op 3 mei 1934 en gingen in Bergambacht wonen en werken op de boerderij. Aart werd in 1935 geboren en Wim in 1939.
Begin 1940 verhuisden zij vanwege hun geloof "Jehova's getuigen" naar Nijmegen en daarna naar IJzendoorn.
Kort daarop brak op 10 mei 1940 de oorlog uit.
 
Begin september 1942, toen Arie kaas ging halen bij oom Anton in Ouderkerk aan den IJssel, werd hij aangehouden door de NSB-politie en meegenomen voor verhoor naar het politiebureau in Gouda. Terzelfdertijd informeerde de NSB-politie van Gouda de NSB-politie van Tiel, waar ook IJzendoorn toebehoorde. In hun huis in IJzendoorn vond de NSB-politie twee ondergedoken Duitse mensen. Zij waren Jehova’s Getuigen, die in Duitsland geen soldaat wilden zijn. Voor de Duitse overheerser was dat een zwaar vergrijp.
Nel is toen direct opgepakt en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau in Arnhem en daarna getransporteerd naar Kamp Amersfoort. Nel was al opgepakt, voordat Arie vanuit Gouda weer thuis was. Zij hebben elkaar dus niet meer kunnen zien en spreken.
Inmiddels hadden andere Jehova's Getuigen zich ontfermd over Aart en Wim, die toen 7 en 3 jaar waren.
Arie werd eind september 1942 alsnog opgepakt en ook getransporteerd naar Kamp Amersfoort en in januari 1943 overgebracht naar Kamp Vught.
 
Mijn moeder, Neeltje Boer (1887-1960), is op 10 februari 1941 bij ons in Zwijndrecht komen inwonen, nadat haar huis in de Bilderdijkstraat te Dordrecht door een (verdwaalde) bom was getroffen. Toen dat gebeurde was ze gelukkig niet thuis, anders had ze het waarschijnlijk niet overleefd net als haar buren. De bom was afgeworpen door een vluchtend Engels vliegtuig, dat geraakt was door het Duitse afweergeschut.
 
Nadat ik in 1939 met mijn man Arie van de Merwe (1914-1985) ben getrouwd, hadden wij tot 1956 in de Notenboomstraat 2 te Zwijndrecht een kruidenierswinkel onder de naam "Den Duijf'.
Moeder vond het allemaal zo verschrikkelijk wat er was gebeurd en had ook grote zorgen om Arie, Nel, Aart en Wim.
 
Op 7 januari 1943 werd onze tweede zoon Peter geboren. Toen hij vijf dagen oud was, bracht de post een brief waarop port betaald moest worden. In de envelop zat een vuil stukje papier dat van Arie afkomstig bleek te zijn. Een eerste levensteken, waar wij bijzonder gelukkig mee waren. Het was Arie gelukt om dit stukje papier ongemerkt over de prikkeldraadafrastering van Kamp Vught te gooien. Iemand heeft dit toen gevonden en naar ons gestuurd. Op dat papiertje stonden maar een paar woorden: "en daar ik aan niemand schrijven kan en nogal honger heb!"
Toen wisten wij genoeg. Wij vertelden dat aan oom Anton den Duijf (1896-1970) en die stuurde meteen boterhammen naar hem toe. Ook wij stuurden eten, meestal brood en ook wel gekookte bruine bonen.
Vanwege de strenge Duitse censuur "verdwenen" er veel pakketten. Van de pakketten die dan uiteindelijk alsnog aankwamen, was de inhoud vaak beschimmeld, maar Arie at het toch op. Vanwege die censuur, verstopten wij wel briefjes in een brood en potjes stroop.
De omstandigheden in Kamp Vught waren slecht en Arie leed daar erg onder. Zijn gezondheidstoestand werd alsmaar slechter. Hij had last van hongeroedeem en kreeg daardoor dikke benen. Dagelijks stierven er dan ook vele gevangenen.
Aan onze overburen, de tuindersfamilie Stoop, vertelden wij ook over Arie en Nel. Het toeval was dat zij ons goed gezind waren en dat bleek uit het volgende:
 
De familie Stoop had na de Eerste Wereldoorlog in 1918, Oostenrijkse kinderen (Karel en Annie) in huis genomen om hen aan te laten sterken. Karel bracht in 1942 een bezoek aan de familie Stoop. Zij schrokken van hem, want hij droeg het gehate uniform van de "Gestapo". Stoop maakte Karel duidelijk dat hij in het vervolg zijn burgerpak aan moest trekken als hij weer langs wilde komen. Stoop zei tegen mij: Als Karel weer langskomt, dan zal ik hem naar jullie sturen om te kijken of hij wat voor Arie en Nel kan doen".
Eind januari 1943, op een zondagmiddag, kwam Karel naar ons toe. Mijn man was met onze zoon Jantje een eindje wandelen en Peter was ik net aan het voeden. Na enige uitleg vroeg Karel mij de namen van Arie en Nel, hun verblijfplaats, adressen enz. maar hij zei toen al duidelijk: "Alleen als ze tekenen dat ze het Jehovageloof afzweren, kan ik ze vrij krijgen."
Drie weken later kwam Nel vrij, wat erg gelukkig was voor de kinderen. Door alle spanningen had ze last van hartklachten gekregen en verder ging het wel.
 
Arie is in maart 1943 overgeplaatst naar Scheveningen en in mei 1943 kwam ook hij vrij. Hij had een wond aan zijn been die slecht genas en woog nog maar 45 kilo en dat was niet veel als je bedenkt dat zijn gewicht voor zijn gevangenneming 90 kilo was. Verder ging het redelijk met hem.
In de zomer van 1943 kwam hij voor het eerst weer naar ons toe. Mijn man heeft Arie op het station Dordrecht opgehaald. Arie nam plaats voorop de transportfiets van onze winkel en samen zijn zij toen naar Zwijndrecht gereden. Wat waren mijn moeder en wij allemaal blij dat wij hem weer zagen.
Maar Arie en Nel bleven niet veel bespaard, want in 1944 zetten de Duitsers de Betuwe onder water en moesten zij zodoende weer hun huis uit. Ze vonden toen onderdak bij de familie Hoevelaken. Na de bevrijding van 5 mei 1945, zijn ze weer naar IJzendoorn teruggegaan om allereerst hun huis op te knappen en andere dingen te herstellen. Aart en Wim konden toen ook weer naar school en Arie had al snel een hoop werk met zijn tractor in hun buurtschap.
Graag gingen wij met ons gezin een daagje op visite bij Arie en Nel. Ze waren altijd bijzonder gastvrij en het was daar altijd gezellig. Onze zoon Jan heeft nog veel goede herinneringen aan zijn zomervakanties in IJzendoorn.
 

1954: Oom Arie achter het stuur in IJzendoorn  (foto Jan van de Merwe)

Begin jaren vijftig wilde Arie toch weer boer worden en meldde zich om in aanmerking te komen voor een stuk grond in de pas drooggelegde "Noordoostpolder". Maar na de grote watersnoodramp van 1 februari 1953 (waar 1900 mensen zijn verdronken), kwamen de getroffen boeren uit Zeeland eerst in aanmerking. De andere belangstellenden hadden toen feitelijk geen kans meer. Voor Arie was dat een grote tegenvaller. Zowel voor zichzelf als voor zijn kinderen, zag hij in Nederland niet voldoende toekomstmogelijkheden meer. Om die reden is hij in 1954 met zijn gezin geëmigreerd naar Brits Columbia in Canada. Hun zonen Aart (Arthur) en Wim (Bill) weten daar natuurlijk nog veel van. Bill ging in Canada eerst naar school, Arie en Arthur moesten werk gaan zoeken en Nel zorgde voor het gezin. Nel was een bijzondere lieve vrouw en met Arie, waren zij één.
 
Na de oorlog bleek, dat vele mensen die in kampen hadden gezeten daar nauwelijks over konden praten. Ook Arie en Nel konden dat niet. Ook wij hebben nooit meer met hen over die tijd gesproken. Eén ding is zeker, voor Arie en Nel is die periode de zwartste uit hun leven geweest.

Verteld in oktober 1996 door Arie aan zijn zuster, Weijntje DEN DUIJF (1917- 2001).

Met dank aan Lies den Duijf

Naschrift Redactie:

Bron: www.stolpersteine-tiel.nl

We weten dat Ap van Duren uit Wijhe op 11 september 1942 in het Gelderse IJzendoorn, bij Tiel, aanwezig was tijdens een inval in de woning van bovengenoemde Jehova Getuige Arie J.J. den Duijf, waar een studiebijeenkomst werd gehouden. Zes personen werden gearresteerd. Volgens een ooggetuige wist Ap te ontsnappen. Ap van Duren was eerder vrijgelaten uit  kamp Amersfoort, omdat hij een verklaring had ondertekend dat hij zijn  geloof zou afzweren. Na zijn vrijlating ging hij echter door met  prediken en dook onder bij familie Van Meteren op de J.D. van Leeuwenweg 3 in Tiel. De eigenares van het  huis kwam hier achter en verraadde hem aan de Tielse politie die hem vervolgens arresteerde. Hij werd afgevoerd naar Bergen-Belsen. Daar is hij door uitputting om het leven gekomen en in een massagraf terecht gekomen. Een Stolperstein bij zijn woonhuis in Tiel houdt zijn herinnering nog levend.

In Ingen woonde in de oorlogsjaren Janus van Mierlo met zijn vrouw en drie kinderen. Zij waren ook actief voor de Jehovah's Getuigen. Janus werd vanwege zijn geloof gearresteerd en kwam via Buchenwald in Bergen-Belsen terecht in een klein buitenkamp met de naam Klinker. Hier weigerde hij om granaten voor de Duitsers te maken. Een medegevangene waarschuwde hem dat hij de volgende dag dan zou worden doodgeschoten. Hij werd echter door de Kampführer als straf bij het gevreesde commando Speer ingedeeld. Wonder boven wonder overleefde hij deze hel en sloot na veel omzwervingen op 2 juli zijn gezin in de armen. Later schreef hij dat 'zij hem niet meer herkenden, maar dat de Heer hun weer bijeengebracht had'.



Terug naar de inhoud